gen.1 Bij de 'curse of bigness", die in 1955 bij de National Archives was gecon stateerd, waren de stafleden niet in staat 'to derive from their chosen occupation the happiness and satisfaction that their European colleagues seem to find in itIt is possible that over the years we have blighted the professional careers of a good many archivists by rewarding them with promotion to positions of ad ministrative responsibility." Door de genoemde reorganisatie werden hogere ran gen geopend voor archivisten, die zich vrij van administratieve rompslomp aan wetenschappelijk werk kunnen wijden. Het streven bij de National Archives is er daarbij op gericht, dat zij zich niet zullen vastleggen op een bepaald specialisme. 'Without this the organization woul become a victim of 'task specialization' rather than a vehicle for personal specialization and development'. De tweede bijdrage is van J. I. Robertson Jr, executive director of the U.S. Civil War Centennial Commission. Het is de tekst van zijn voordracht op de ok- tober-vergadering 1962 van de Society of American Archivists over Archival Aspects of the Civil War Centennial. Om meer dan één reden zijn Robertson's woorden voor ons van belang. Wij zijn zo licht geneigd allerlei smakeloosheden als Amerikaans te betitelen en daarvan somt Robertson bij zijn klacht over de commercialisering van de herdenking er ook weer enige op. Mogen wij voortaan ook de afwijzende houding van hem (en ongetwijfeld andere Amerikanen) ge denken. Ik geef daartoe een voorbeeld.' 'A wellknown company offers a towel that is a full replica of the Confederate flag. When confronted with the use of this standerd, for which 258.000 Southerners died, to protect sweating posteriors from the irritation of sand, we cannot but reflect on this shameful travesty. It should not happen to a dog much less to history.' N.a.v. de drie battle reenact- ments merkt Robertson op: 'No rational American would think of smearing red paint over the Tomb of the Unknown Soldier in Arlington Cemetery. Yet is this much worse, for exemple, than playing soldiers at Gettysburg, where 43.000 men lost life and limb in fighting for their principles? How does one portray a soldier, both legs blown off, watching helplessly while life pours from severed arteries?' Een vraag, die ook in Nederland in het Waterloo-herdenkingjaar 1963 wel overweging verdiende. In de derde plaats roert Robertson de zondvloed van publicaties over de Civil War aan; drie per dag gedurende 100 jaar. 'In vieuw of the quality of most of this literary flood, the wonder is that in the past century civil war has not broken out anew.' Met Allan Nevins is Robertson begonnen dit derde euvel, hetgeen waartegen de archivisten iets kunnen doen, te bestrijden.2 De grote belangstelling door de herdenking allerwegen gewekt voor het verleden 1 Het denkbeeld om ooit de leiding te moeten nemen van een grote inrichting met veel personeel was Huizinga niet minder dan ondragelijk. Dikwijls beklaagde hij men sen aan het hoofd van klinieken, laboratoria en dergelijke inrichtingen met veel beslom mering. (C. T. van Valkenburg. J. Huizinga zijn leven en zijn persoonlijkheid, Amster dam - Antwerpen 1946, blz. 39). 2 It seems to me that the most important thing that the archivist can do in connection with civil war centennial is to help promote a better understanding (B. I. Wiley in The Am. Archivist 1960, 2, ref. in Ned. Archievenblad 1961, blz. 90). [60] bracht velen ertoe op zolders en in kasten te zoeken naar oude papieren. In enige staten gaven commissies leiding aan deze speurtocht naar brieven, dag boeken, foto's en kranten, hetgeen aantoonbare resultaten opleverde. Verder zijn er plannen een overzicht te publiceren van alle in de archiven berustende Civil War manuscripts. Publicaties worden voorbereid over de niet-militaire aspecten van de Civil War. Bij dit alles hebben de archivisten op te sporen, te verzamelen, bekend te maken, te conserveren, krachtens hun 'obligation to prove that the past is truly prologue.' De Canadese archivaris R. S. Gordon geeft Suggestions for Organization and Description of Archival Holdings of Local Historical Societies. Dat naast de official files of the society ook papers of individuals in zo'n genootschapsarchief voorkomen is ons niet vreemd, maar dat daar ook zijn aan te treffen 'records of the various branches and agencies of the provincial and local government, inclu ding the county, township and municipal offices' verwondert ons zeer. Voor de overige bijdragen van deze aflevering volstaan wij met de titels: L. E. Ather- ton, Western Historical Manuscripts Collection A Case Study of a Collecting Program (betreft de verzameling van de Universiteit van Missouri); M. G. Bryan, Georgia Colonial Wills; J. Buchanan, To Serve the Inquiring Scholar The Search for the Titchener Papers (E. B. Titchener, 1867-1927, experimenteel psy choloog); N. L. Edwards, The Stevens Mill Records Triumph Over Chaos; R. Higham, Aeronautical History Some Offbeat British Archives; L. C. Gwam, The First Permanent Building of the Nigerian National Archives; A. H. Leisin- ger Jr, The Exhibit of Documents. Uit de laatste citeren wij: 'The permanent display of the Declaration of Independence, the Constitation and the Bill of Rights has served as an inspiration for many millions of people. Busloads of school children and tourists clad in short may block entrances and exits, but the word archives does become for them not just a word buried in Webster's dictio nary but a part of their active vocabulary.' Voor de technische aanwijzingen worde naar het artikel zelf verwezen, evenals voor de daar gesignaleerde discre pantie tussen hetgeen uit het document blijkt en wat er in handboeken over ge schreven is. Afl. 2 opent met A Brave Man or a Foolish One van J. A. Munroe, hande lende over de verhouding tussen archivisten en historici. 'It is not archivists and historians who should be put in separate and parallel categories, but archivists and progressors. Let historians be separated into classes on the basis of the job they do: professors, archivists, editors, museologists, researchers and writers.' Enige op de praktijk gerichte opmerkingen kunnen ook voor ons van belang zijn. Er zijn een vrij groot aantal mikrofilms in archieven opgenomen, die geheel of gedeeltelijk onleesbaar zijn en dat wordt minder snel ontdekt, dan een misdruk of ontbrekende bladzijde in een boek. Drie punten noemt Munroe, die de archiefbe heerder tegenover bezoekers moet vermijden: 1. een lang gesprek voeren over bijkomstigheden in de tijd, die de gast nodig heeft voor zijn onderzoek; 2. hem ieder kwartier nieuwe bronnen voorleggen, zodat hij in verwarring raakt en niets af kan maken (zet die bronnen liever op een lijstje en geef hem dat, als hij gaat [61

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1965 | | pagina 34