Gesprek met een oud-archivaris
Ook op genealogisch terrein maakte hij zich verdienstelijk; ik noem slechts de
namen Van Dam van Isselt en Van Weede.
Gedurende meer dan een kwart eeuw is hij archivaris geweest van de Duitse
Orde, balije van Utrecht. Na zijn pensionering als rijksambtenaar heeft hij de
inventaris van dit belangrijke archief weten te voltooien en werd hij bij zijn af
scheid van de Duitse Orde in januari 1961 benoemd tot ridder in de Orde van
Oranje-Nassau. Nog voltooide hij enige kleinere inventarissen, zoals die van het
archief van 's Rijks Munt. Het belangrijkste werk uit de laatste jaren is het bijeen
brengen van de 'Bronnen voor de Geschiedenis van Zeist'uitgegeven onder toe
zicht van de archief- en studiecommissie van de Van de Poll-stichting te Zeist,
van welke commissie prof. dr. Ph. de Monté ver Loren de stuwende kracht is.
Voorzover verschenen, bevat dit werk oorkonden en andere bescheiden van 838
tot 1552.
Naast het ambtelijke en buiten-ambtelijke archiefwerk, deed Van Hinsbergen
veel op geheel ander terrein. Hij was een der oprichters, later erelid, van het
Koninklijk Nederlands Christelijk Gymnastiek Verbond en gedurende vele jaren
bestuurslid, later ere-voorzitter, van de Christelijke Gymnastiekvereniging Frater-
nitas te Utrecht en lid van enige zangkoren. In de bezettingstijd toonden hij en
zijn vrouw zich Christenen met de daad door het verlenen van onderdak aan een
Joods echtpaar. Voor velen was hij een toegewijd vriend.
Zijn huwelijk met Rinske Mobach, gesloten te Utrecht op 2 mei 1913, werd
gezegend met de geboorte van twee zoons en twee dochters, die allen een goede
plaats in de maatschappij verkregen hebben. De laatste jaren woonde het echtpaar
Van Hinsbergen bij de jongste zoon te Zwijndrecht. Bij de uitvaart van Philippus
van Hinsbergen werd de achtste psalm gelezen: (Ps. 8 5) 'Wat is de mensch, dat
Gij zijner gedenkt?'
A. Johanna Maris
I 108]
Ds. L. H. Ruitenberg
Op 15 juli van dit jaar ging mr. T. J. Naudin ten Cate met pensioen na sinds
I januari 1947 archivaris van de Nederlandse Hervormde Kerk te zijn geweest.
Het archiefwezen in het algemeen en dat van onze kerk in het bijzonder pleegt
zich weinig in de sfeer van de journalistieke belangstelling te bewegen. Waarom
ook? Iedereen vindt, dat archieven bewaard moeten worden, maar slechts weini
gen duiken erin. Men moet al grote liefde voor de historie hebben en waarbij nog
een sterk gevoel voor orde, om zich tot dit werk aangetrokken te voelen. Rondom
het archiefwezen spelen zich geen kwesties af. Noch in theologisch, noch in po
litiek opzicht. Het is stil werk. Men timmert er nu eenmaal niet mee aan de weg.
Nu is archivaris Ten Cate vertrokken en zijn opvolger, dr. J. P. van Dooren, tot
voor kort predikant in Gieten, is al aan het werk getogen. Voor ons een reden
om met mr. Naudin ten Cate een gesprek te voeren, nu hij, na \ll/2 jaar op
Javastraat 100, Den Haag, de oude boeken, de oude archieven, beheerd en van
daaruit de controle geleid te hebben over vele archieven in den lande, als oud
archivaris in een stille laan in het Benoordenhout zich verheugt in de voortgang
van dit werk in andere handen.
Thomas Johannes Naudin ten Cate werd in 1899 geboren als zoon van een zee
officier. Zijn vader werd vice-admiraal en was in het eerste kabinet Ruys de Bee-
renbrouck, minister van Marine. Toch was de marine niet zijn voorland. Eerder
het bankwezen, door familieleden van moederszijde veel beoefend. Dus gymna
sium eindexamen Alkmaar, immers het dichtst bij Den Helder en toen na
zijn diensttijd bij de veldartillerie, afgesloten als reserve le luitenant, naar Leiden
voor de rechtenstudie. Zijn doctorale bijvakken waren dan ook volkenrecht en
munt- en bankwezen.
Maar niet de bank, waarmee de familie gelieerd was, Landry, maar de Neder
landse Handel Maatschappij zou hem opnemen als functionaris. Hij doorliep er
vele afdelingen, maar de toen noodzakelijke praktijkjaren in Ned. Oost-lndië kon
den niet genoten worden wegens afkeuring voor de tropen van mevrouw Ten
Cate-Witsen Elias. Mr. Ten Cate besloot in 1939 het roer om te gooien. Jong al
was er grote liefde geweest voor geschiedenis. In dat jaar, op 1 juni, begon hij als
volontair bij het Algemeen Rijksarchief en legde met goed gevolg het examen
wetenschappelijk archiefambtenaar le klas af. Dat betekende: zich verdiepen in
vakken als vaderlandse geschiedenis, staats- en rechtsinstellingen, kerkelijke in
stellingen, oud-Nederlands en gotisch schrift, oorkondeleer, maar ook in studie
van ordenen van archieven en de beschrijving daarvan. Hij haalt dat examen in
1941 en werkt dan in het familie-archief-Fagel (waarvan Gaspar, die raadspensio-
[109]