heeft men een gelukkige keuze gedaan door mej. Mulder, die intussen het radi
caal van wetenschappelijk archiefambtenaar der tweede klasse verworven had, te
benoemen tot wetenschappelijk assistente aan het Koninklijk Huis-Archief. Haar
positie bij het Museum werd er niet minder om, integendeel. Vijftien jaren is zij
ook op het Koninklijk Huis-Archief de vraagbaak van velen geweest, naast haar
inventarisatie-arbeid aan de archieven der Stadhouders.
Na langdurige werkzaamheden aan het eerste deel van het 'Repertorium betref
fende Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst', dat in 1940 door
de Nederlandsche Oudheidkundige Bond werd uitgegeven, schreef mej. Mulder
later een boek over 'Het Kasteel Amerongen en zijn bewoners' (1949) en bewerkte
zij de nog altijd niet uitgegeven briefwisseling van een vrouwe van Amerongen,
Margaretha Turnor (hoofdzakelijk met de echtgenoot Godart Adriaan van Reede,
gedurende 1667-1691).
Verder maakte mej. Mulder deel uit van het bestuur der geschiedkundige ver
eniging 'Die Haghe', terwijl zij tot de oprichters behoorde van de stichting 'Je
Maintiendrai Nassau'. Tot behoud van monumenten van het Huis Nassau in
binnen- en buitenland.
Toen zij eind 1962, nadat zij de pensioengerechtigde leeftijd reeds overschreden
had, wegens zeer geschokte gezondheid de dienst van het Koninklijk Huis-Archief
moest verlaten, is dit afscheid haar zwaar gevallen, ondanks het feit dat de Ko
ningin haar benoemde tot eredame in de Huisorde van Oranje. Groothertogin
Charlotte van Luxemburg had haar reeds in 1955, naar aanleiding van haar aan
deel in het tot stand komen der tentoonstelling 'Zeven eeuwen Nassau' opgeno
men onder de ridders in de Orde van Adolf van Nassau.
Mej. Mulder hoopte na het einde van haar archiefloopbaan nog publicaties te
kunnen leveren over de Friese Stadhouders. Helaas liet haar ziekte dit niet meer
toe, al is zij tot het eind van haar leven in naam conservatrice van het naar het
Delftse Prinsenhof overgebrachte Oranje Nassau Museum gebleven.
Na een werkzaam en dienend leven werd zij op 28 september 1964 uit haar
lijden verlost. Groot was de belangstelling voor de rouwdienst in de Haagse
Kloosterkerk aan het Lage Voorhout, waar een krans van de Koningin en de
Prins van koninklijke deelneming getuigde, 's Avonds na de begrafenis op de
begraafplaats aan de Kerkhoflaan, waar de voorzitter van het Oranje Nassau
Museum, kolonel b.d. J. K. H. de Roo van Alderwerelt, het woord voerde, herdacht
de heer Middelhof voor de radio de grote dienstvaardigheid van mej. Mulder,
o.a. betoond bij de reportage na het overlijden van Koningin Wilhelmina.
Mijn persoonlijk getuigenis is dat ik de overledene bijna veertig jaren heb
gekend en dat ik de vele gesprekken, die ik met haar in het Oranje Nassau Mu
seum mocht hebben, dankbaar zal blijven gedenken.
J. Steur
[106]
In memoriam Philippus Johannes Cornelius George van Hinsbergen
(24 mei 1886-20 november 1964)
Philippus van Hinsbergen stamde uit een geslacht, dat generaties achtereen te
Nijmegen gevestigd was. Een zijner voorouders was omstreeks 1720 organist van
de Sint Stevenskerk. De liefde voor oudheidkunde kreeg de jonge Philippus van
huis uit mede. De vader, naar wie hij vernoemd was, wijdde zich afgezien van
zijn verantwoordelijke taak als sluismeester van de Weerdsluis te Utrecht aan
het verzamelen van munten en oude wapens en nam zelfs deel aan opgravingen,
vooral met betrekking tot Nijmegen in de Romeinse tijd.
Na het aflopen van de h.b.s. met driejarige cursus verkreeg Van Hinsbergen jr.
een aanstelling bij het oud-archief der gemeente Utrecht met ingang van 1 januari
1905. Zijn chef was niemand minder dan de bekende mr. S. Muller Fz. In de
loop van het volgende jaar kwam hij als tijdelijk schrijver op het rijksarchief om
de ernstig sukkelende ambtenaar J. G. de Fuyk bij te staan. Na het overlijden van
De Fuyk werd Van Hinsbergen bij K.B. van 5 maart 1907 tot klerk aan het rijks
archief in Utrecht benoemd, welke instelling hij de 31ste mei 1951 in de rang
van hoofdarchivist met pensioen 'verliet'.
'Verliet' tussen aanhalingstekens, want Van Hinsbergen is het archiefwerk tot
enkele weken voor zijn heengaan trouw gebleven. In zijn jaarverslag over 1907
(t.a.p. blz. 235) verklaarde mr. Muller over de kortelings aangestelde klerk: 'Ik
verheug mij te kunnen berichten, dat hij tot heden in alle opzichten goed voldoet'.
Zijn gehele leven heeft Van Hinsbergen er met groot plichtbesef en toewijding
naar gestreefd om aan deze vleiende beoordeling te blijven beantwoorden.
Zijn werkzaamheden waren zeer uiteenlopend. Hij verrichtte alle voorkomende
administratieve werk, maar hielp ook op voortreffelijke wijze mede aan het sor
teren van losse stukken van de Staten- en kapittel-archieven, maakte onmisbaar
geworden concordanties van oude en nieuwe nummers, indices enz. Voor de
rijksarchivaris Jonkheer De Jonge van Ellemeet heeft hij de inventarissen van de
archieven van de kapittelen van Oudmunster, Sint Jan en Sint Marie getypt en
onder de hand de gemaakte beschrijvingen met de oorspronkelijke stukken verge
leken. Tallozen, onder wie hoogleraren ik denk hier allereerst aan bekende fi
guren als prof. Opperman en prof. Gerretson en bewerkers van proefschriften,
hielp hij door afschriften te vervaardigen en hun archiefmateriaal te verschaffen.
Zijn kennis van de Utrechtse archieven was in den loop der jaren groot geworden
en hij was begaafd met een opmerkelijke speurzin. Hij had zich elementair latijn
eigen gemaakt, waardoor het hem gelukte uiterst moeilijke teksten, zoals de laat
middeleeuwse resolutiën van de kapittelen ten Dom en van Sint Marie en oude
geheel of gedeeltelijk in het latijn gestelde, rekeningen en goederenlijsten e.d., af
te schrijven.
[107]