U zult u misschien ergeren over de wijze waarop deze kostbare archivalia zijn
opgeborgen. In amsterdamse archiefkringen wordt wel gesproken van de nood
zakelijkheid, dat een archief een kliniek behoort te zijn. Dat is het hier echt niet.
In Brielle bezitten wij alleen maar een streekverpleegtehuis en daar zijn wij trots
op. Waar de ontvangstruimte zoals meer gezegd bijzonder klein is, heb ik ge
meend mij te moeten terugtrekken. Maar opdat u toch iets van mij zult horen,
zal ik trachten enige verwarde klanken op het brielse Hemonycarillon ten beste
te geven.
Mijnheer de voorzitter en verdere bestuursleden: mag ik u noden voor te gaan....
[104]
In memoriam Adriana Wilhelmina Johanna Mulder 1897-1964)
Nadat mej. Mulder haar studie voor de middelbare akte geschiedenis onder, we
gens zorg voor haar broers, bezwarende omstandigheden voltooid had, werd zij
in 1925 verbonden aan het na het zilveren regeringsjubileum van Koningin Wil
helmina te 's-Gravenhage opgerichte Oranje Nassau Museum. Aanvankelijk komt
zij in de jaarverslagen voor als 'bibliothecaresse', maar sinds 1930 voerde zij de
titel van 'conservatrice', die zij tot haar dood heeft behouden. Vrijwel van meet
af aan heeft zij in het museumgebouw aan de Prinsegracht een dominerende rol
vervuld. Als beheerster van het museum was zij in dienst van het bestuur, maar
feitelijk was zij medebestuurslid, waarbij nog haar bemoeiingen met het secreta
riaat en het penningmeesterschap kwamen. Zij heeft het museum bijna veertig
jaren zien groeien, vele tentoonstellingen helpen organiseren, vele scholieren
rondgeleid en tevens in die lange reeks van jaren aan instellingen en personen in
lichtingen verstrekt over de geschiedenis van ons Koninklijk Huis.
Van haar studies op dit gebied getuigt, naast bijdragen in de jaarverslagen van
het Oranje Nassau Museum, in gedenkboeken en tijdschriften, haar biografie van
Juliana van Stolberg in Meulenhoff's reeks Historie en memoiren (Amsterdam
1941), nadat ik al in 1937 haar medewerking verkregen had voor het boek 'Moe
ders uit ons Vorstenhuis', waarin zij 'Ons aller Vrouwe-Moeder' Juliana voor het
eerst behandeld had.
Intussen had Japikse als directeur van het Koninklijk Huis-Archief reeds de
bijstand van mej. Mulder ingeroepen, om de bronnenpublicatie 'Correspondentie
van de Stadhouderlijke Familie', waarvan Johanna Naber in 1931 de delen over
1777-1795 had uitgegeven, voor de volgende perioden op de exactheid te toetsen,
toen hij er aan was gaan twijfelen of de begaafde maar bejaarde geschiedschrijf-
ster nog wel in staat geweest was om zich om te schakelen tot een nauwgezet be
werkster van geschiedbronnen. Ik weet dat de positie van mej. Mulder tegenover
de gezaghebbende Johanna Naber niet gemakkelijk geweest is; maar dank zij de
door haar aangebrachte verbeteringen en een nauwgezet toezicht op het geheel,
hebben toen de delen IV en V (voor deel drie kwam de verificatie te laat) van
Johanna Naber een veel hoger graad van nauwkeurigheid kunnen bereiken dan
zonder de noodzakelijk gebleken bemoeiing van de veertig jaren jongere geschied
kundige het geval zou zijn geweest.
Mej. Mulder is zo gelukkig geweest 'haar' museum ongedeerd uit de oorlog te
zien komen. Toen Koningin Wilhelmina daarna het directoraat van het Ko
ninklijk Huis-Archief toevertrouwde aan een niet-historicus, wiens tijd buitendien
hoofdzakelijk in beslag genomen werd door het intendantschap der paleizen,
[105]