men tegen mechanische uitvoering geen beletsel. Door het weren van bureau- en afdelingsarchieven kon bovendien de zelfstandigheid van de specialisten worden ingeperkt. In een rapport van 25 september 1819 nr. 5 ontwikkelde de commissie haar standpunt in deze en koos als uniform registratuursysteem het stelsel van de staatssecretarie 'alwaar de stukken, enkel op derzelver dagteekening en nummer schijnen te worden bewaard'. Een rubrieken- of dossierstelsel eiste naar de mening van de commissie te veel inzicht. De stukken konden bovendien meer dan één object betreffen, in de praktijk tierden de rubrieken algemeen te welig en de hulpingang, die men in de rubrieken bezat, kon te gemakkelijk leiden tot ver waarlozing van de index.5 Artikel 20 van het organisatie-besluit van 4 september 1823 nr. 7 decreteerde derhalve: Het archief zal steeds in een tijdrekenkundige orde, ingevolge dagtekening en nummer der algemene agenda's moeten gerangschikt zijn en nimmer naar de verschillende onderwerpen (par ordre de matières). Het verbaalstelsel in zijn meest eigen vorm, voorstukken bij de afdoeningsminuut, was de departementen te zeer vertrouwd, dan dat zij zich door de indrukken van een staatscommissie tot een agendastelsel lieten brengen. Wanneer men in de loop des tijds tot een agendastelsel verviel, lag dit in de aard van de administratie, die vaak meer luisterde en volgde dan besloot. Bij beslissende organen voldeed het verbaalstelsel goed. Het is nog immer bij de nazaat van de staatssecretarie, het Kabinet der Koningin, met veel succes in gebruik en er bestaat een interessant verslag over de gunstige verbaalpraktijk bij Koloniën. Tot 1920, toen het departement zich ook nog figuurlijk op grote afstand van de problemen bevond, werkte het verbaalstelsel bij het departement van Kolo niën naar wens. Er zijn stemmen, die zeggen dat het verval na die datum te wijten is aan maatregelen van de staatscommissie Rink. Mogelijk is echter dat het toe nemen van de administratieve begeleiding het stelsel daar toen ontwrichtte. Als lid van genoemde staatscommissie Rink, benoemd bij K.B. van 20 december 1920 nr. 81 om de werkwijze van de departementen van Algemeen Bestuur te onder zoeken, had zitting het lid van de Algemene Rekenkamer R. Zuyderhoff. Zuyder- hoff was een voorstander van het registratuursysteem Zaalberg en had rijke er varing zowel met het verbaalstelsel als met dossierstelsels. Als ambtenaar te Batavia had hij van 1895 tot 1903 met onderwerpdossiers gewerkt. Daarna gedetacheerd bij het departement van Koloniën te 's-Gravenhage had hij van 1903-1913 op het verbaalstelsel gesteund. In het eerste verslag van de staatscommissie Rink pleitte Zuyderhoff voor het systeem Zaalberg. 'De slotsom waartoe hij op grond van de opgedane practijk' was gekomen was 'dat eerstgenoemde methode (onderwerp dossiers), ofschoon de meest logische, in de practijk nog minder voldeed dan de onlogische methode van rangschikking naar tijdsorde.'5 5 Eerste verslag van de staatscommissie, ingesteld bij koninklijk besluit van 20 december 1920 nr. 81, 's-Gravenhage 1921, p. 100. [68] Zaalberg's verbeteringen hadden naar het oordeel van Zuyderhoff echter alle be zwaren opgeheven, welke in Indië in de praktijk werden ondervonden tegen het rangschikken van de stukken naar de verschillende onderwerpen. Justitie gebruikte het verbaalstelsel tot 1950. Men had per afdeling een archief en in die afdelingsarchieven per afgeronde taak een serie: gratie, verenigingen. Waterstaat ging nog verder. In 1830 combineerde men er het verbaalstelsel met een registratuurplan, dat tot 1880 werd bijgehouden en goed voldeed. Het ontbreken van eindpunten reduceerde het verbaalstelsel bij menig departe ment tot een agendastelsel, terwijl elders bij vaste beleidsobjecten de chronologische serie beladen werd met verstopte dossiers. In het ene geval werkte de charterklerk van het departement als een vlo, springend van portefeuille naar portefeuille om de afzonderlijk geborgen retroacta te lichten of, na gebruik, weer op datum en nummer te laten verdwijnen. Elders, waar men de stukken op de laatste datum bijeen hield, trad hij op als gedachtenlezer, wanneer hij diende uit te maken op welke datum een ouder deel van een te omvangrijk dossier als afgedaan was af gestoten. Deze laatste ramp maakte van het domeinarchief 1823-1868 een chaos. In 1868 sloot men deze chaos af en werd opnieuw gestart met een primitief indica- teurstelsel, dat in de praktijk uitmuntend voldeed. Buitenlandse Zaken, dat van de agenda-neigingen van het verbaalstelsel veel te lijden had, ging met 1 januari 1863 over op een vereenvoudigd indicateurstelsel. De post kreeg een doorlopende jaarnummering, waarna de afdelingen voorts de stukken naar eigen inzichten bundelden. De ministeriële circulaire van 31 decem ber 1862 nr. 25, die op deze 'nieuwe regeling der archieven' betrekking had, sprak van een zakelijke indeling, die tot grondslag was aangenomen voor de splitsing en bewaring van het archief. Een dertigtal jaren later treft men in het archief van het gezantschap der Nederlanden te Madrid een registratuurplan aan met de volgende indeling: A Gezantschapszaken, B Consulaten, C Aanbestedingen, E Vredesconferenties, H Handel, I Leger en Vloot, J Bepalingen van wetgevende aard, M Marokko, N Nederlanderschap, enz. Een plan voor de Londense ambassade verdeelde de dossiers over een serie A ad ministratief, B politiek, C bijzondere dossiers. Rubriek B I bevatte politieke berichten, B II stukken inzake hofaangelegenheden en brieven des Konings, B III stukken betreffende diplomatieke aangelegenheden, B IV onderwijs en verkeer, B V economie, B VI militaire kwesties, [69]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1964 | | pagina 7