komt? Zouden wij hun de bewijzen van hetgeen in de leerboeken staat niet moeten
tonen, althans zo nu en dan, op overeenkomstige wijze als de leraar in de natuur
kunde de proeven in zijn betoog inlast? De niet-vakman zal allicht zeggen: maar
waarvoor is dat nodig, het is nu toch vastgesteld door een deskundige? Het is
echter wel eens goed om zelf de bron te zien en na te gaan of de indruk die men
zelf krijgt strookt met de voorstelling van een gebeurtenis of toestand, zoals die
altijd weer herhaald pleegt te worden. Dan kan tevens de waarde van verschillende
bronnen ter sprake komen. Om een voorbeeld te geven: zoek in een rijksarchief
eens in de oude 'reces' boeken hoe in de statenvergadering van het betreffende ge
west de 'verlatinge' van de koning van juli 1581 behandeld is. Misschien zal het
veel minder spannend zijn dan verwacht werd, maar stel daarnaast dan een ver
halende bron. Als die 'onderzoek' met een hogere klas verricht wordt, kan het vast
geknoopt worden aan de behandeling van 19e-eeuwse vrijheidsbewegingen. Tevens
geeft het gelegenheid om wat 16e-eeuwse geschiedenis te herhalen en beter te be
grijpen, en mogelijk zal dit horen èn zien een belangrijke gebeurtenis uit de oude
vrijheidsstrijd dichterbij halen.
De bijzonderheid van het perkament of papier dat bij een belangrijk gebeuren
werkelijk op tafel lag, met het eigen handschrift van een historische figuur, zal toch
indruk kunnen maken en een geheugensteun zijn als het tenminste op de juiste
wijze 'gebracht' wordt. Waardering kan onstaan voor de zorg en de techniek waar
mee deze gebruikszaken vervaardigd werden: een fraai geschreven charter op per
kament met een stijlvol zegel aan een kleurige zijden streng, een kaart van een pro
zaïsche grensscheiding met als bijkomstigheid een prachtige vogelvlucht-aquarel
van een nabijgelegen stadje, een 600 jaar oud inkomstenboek van een landsheer
lijke tolgaarder aan een van onze grote rivieren, met de namen van schippers uit
verschillende streken die bij hem voorbijvoeren en van de koopwaar die in hun
schip lag. Dit laatste een bewijsstuk van een oude vorm van belastingheffing en
tevens van economische betrekkingen, die vrede eisten maar soms ook oorlog
brachten. Voorbeelden uit meer recente tijd kunnen gemakkelijk toegevoegd wor
den.
Dergelijke archiefstukken behoeven zeker niet een uitsluitend regionaal karakter
te hebben. Meestal is het verband met meer algemene, in de les behandelde pro
blemen zeer goed te leggen. Bij het kleine aantal lesuren is het immers moeilijk
nog tijd voor de plaatselijke historie te vinden. Toch mag deze niet geheel achter
wege blijven, want juist hier ligt een ruim veld voor eigen werkzaamheid van 'ge
vorderden'. De Ned. Jeugdbond ter bestudering van de geschiedenis heeft reeds
aangetoond dat zoiets mogelijk is. Voor wie zich tot de historie aangetrokken
voelt, is het uiterst boeiend om zelf eens een klein onderzoek op touw te zetten in
een archief. Als het wat gelukken wil, is het even boeiend als het werk met de
spade, maar het eist meer voorbereiding en men moet in hoofdzaak van letters
kunnen leven.
In het bovenstaande zijn slechts enige suggesties gedaan, en de vraag dient nu
gesteld te worden: wat kan het onderwijs in de toekomst daarvan gebruiken, en
zijn de archiefdiensten in staat een dergelijke taak te vervullen? Men kan zich op
het standpunt stellen dat de archieven, die door de eigenaren, overheid of particu
lieren, met zorg bewaard worden, in de eerste plaats dienen om aan deze eigenaren
het bewijsmateriaal te verschaffen dat zij ter verzekering van hun eigen belangen
nodig hebben. De overheidsarchieven zijn bovendien openbaar en het daarin lig
gende bewijsmateriaal kan door een ieder kosteloos voor zijn persoonlijk belang
geraadpleegd worden. Zowel overheid als particuliere eigenaren hebben echter in
gezien dat de archieven ook een culturele taak hebben, dat zij ook open moeten
staan voor het wetenschappelijke onderzoek. Hiervan wordt veel gebruik gemaakt,
niet alleen door historici, maar o.m. ook voor medische onderzoekingen, die ge
gevens over bevolkingsgroepen of bepaalde personen behoeven.
Bij al deze ondernemingen moet de archivaris een deel van de leiding op zich
nemen. Van hem wordt verwacht dat hij het probleem zal doorzien en dat hij
met kennis van zijn eigen, maar ook van andere archieven en van de litteratuur,
de plaatsen zal aanwijzen waar gezocht, en mogelijk gevonden kan worden. Dit
geeft er aanleiding toe dat hij zowel bij de methode van werken als ook overigens
hulp moet verlenen.
De archiefbeheerders zijn dus wel gewend in hun leeszaal een educatieve taak
te vervullen. Men leide hieruit echter niet af dat het mogelijk zou zijn ook scho
lieren met een willekeurige opdracht naar een archief te sturen. De ervaring heeft
geleerd dat zo'n bezoek aan beide zijden teleurstelling brengt. Als men hiermede
iets wil bereiken dient eerst in een bespreking tussen de leraar en de archivaris
vastgesteld te worden welk materiaal nodig en voorhanden is. Via gedrukte litte
ratuur kan dan soms tot wat gebruik van echt archiefmateriaal doorgedrongen
worden.
De eerste kennismaking met een archief kan echter een andere zijn. In het Alge
meen Rijksarchief, maar ook in de overige rijks-, stedelijke- en streekarchieven
worden steeds groepen leerlingen ontvangen en aan de hand van uitgezochte
archiefstukken, handschriften en kaarten voorgelicht. Wij zouden een ontwikke
ling willen voorstaan, waarbij de keuze van de archivalia zich aanpast aan hetgeen
op dat tijdstip in de les behandeld wordt en zoveel mogelijk de stap van het bij
zondere naar het algemene mogelijk maakt. Dan zou dit kunnen betekenen: het
geven van een der lesuren van de cursus aan de hand van archivalia, gecombi
neerd met bijpassende afbeeldingen en zo mogelijk ook voorwerpen, waartoe op
de medewerking van een museum een beroep gedaan zou kunnen worden. Belang
rijke gedeelten uit de tekst van de getoonde bronnen kunnen in gestencilde vorm
bij deze gelegenheid, of in een les op school, behandeld worden.
Een voorwaarde voor dit alles is, dat de archiefgebouwen ruimte krijgen voor
expositie en voordracht (bij de nieuwe bouwplannen is hier al op gerekend) en dat
in de toekomst gezorgd wordt voor een speciale kracht, die op verschillende plaat
sen deze zaken kan voorbereiden, want bij de huidige archiefbezetting ontbreekt
daarvoor de tijd. Het zou echter aan te bevelen zijn dat reeds nu de leraren over
leg pleegden met de archivarissen over hetgeen op dit punt in het belang van het
onderwijs te doen staat.
P. J. Meij
[22]
[23]