want na eerst 17 bijlagen te hebben gegeven, die archiefstukken betreffen, volgen - de overigens te waarderen - lijsten van schouten en burgemeesters van Hille- gersberg en van secretarissen van Hillegersberg als nummers XVIII en XIX; de serie wordt dan vervolgd met bijlagen, die wederom archivalia raken. Deze onre gelmatigheid heeft de volgorde der bijlagen van Nieuwenhuis' inventaris niet; hij plaatst bijlagen van het genre XVIII en XIX van Renting achteraan. De heer Nieuwenhuis heeft tevens een nieuwe klapper vervaardigd op de inge komen en verzonden stukken van Overschie uit de jaren 1920-1941; een dergelijke, oorspronkelijke klapper ging grotendeels verloren. Als nr. 958 noemt deze auteur in zijn inventaris 'Klapper op de ingekomen en uitgegane stukken 1920-1941. 1 deel'. Hetgeen over de oorspronkelijke klapper werd meegedeeld, doet mij aan nemen, dat met de omschrijving van nr. 958 de nieuwgemaakte klapper aangeduid wordt; anders zou immers wel in een noot aangegeven zijn, dat deze klapper maar ten dele intact was gebleven. Maar de nieuwe klapper heeft nooit deel van het archief uitgemaakt en mocht derhalve m.i. niet als nummer van de inventaris verschijnen, daar toch het te beschrijven archief niet mag worden aangevuld. Het bestaan van de nieuwe klapper had in een noot kunnen worden vermeld. Er is nog een probleem, waarvan in de verantwoording van beide inventarissen gewag wordt gemaakt: de plaatsing der commissiearchieven. 'Tegen de handlei ding heb ik willens en wetens gezondigd', biecht de heer Renting, 'door de af zonderlijke commissiearchiefjes en archiefjes van andere overheids- en semie-over- heidsorganen niet apart te beschrijven; ik heb ze verwerkt binnen de algemene inventaris van het archief van het gemeentebestuur en wel ter plaatse waar de stukken in het verband passen'. 'Ik heb dit gedaan om een scheiding te voorkomen tussen de stukken van deze commissies en organen, wier schriftelijke nalatenschap bovendien doorgaans slechts één of weinige nummers omvat. Een uitzondering op deze handelswijze heb ik gemaakt voor het grote archief van het Burgerlijk Armbestuur en voor enige intercommunale archiefjes, terwijl ik tenslotte voor deze vrijbuiterij, in strijd met de regels der Handleiding, heb willen boeten door in de bijlagen een lijst op te nemen van alle in de inventaris verwerkte afzonder lijke archiefjes, met vermelding van de vindplaats binnen het geheel'. Nieuwenhuis stelde zich op hetzelfde standpunt. Al voel ik wel voor enige vrijdenkerij als het op 19e en 20e eeuwse archiefbeschrijving aankomt, toch meen ik me hier aan de regels te moeten houden. Daarbij zou ik nog willen wijzen op het 'inventarissche ma ten behoeve van de beschrijving der gemeentearchieven daterende van na 1813' - toegevoegd aan de, bij circulaire van de minister van binnenlandse zaken d.d. 28 december 1949 aan de gemeentebesturen toegezonden algemene regels voor de verzorging van de gemeentearchieven uit genoemde tijd. In dit schema volgt op I: 'Archief van het gemeentebestuur gevormd onder beheer van de ge meentesecretaris', II: 'Archieven van commissies door het gemeentebestuur in gesteld". Als III worden dan aangegeven: 'Archieven van gemeentelijke instellin gen en diensten of bedrijven, alsmede van hoofden van dienst, voor zover zij een afzonderlijk beheer hebben gevoerd'. Een afdeling als onder III ontbreekt eveneens aan de inventaris van Renting, gelijk ook aan die van Nieuwenhuis. Niet [72] alleen is het m.i. formeel juister deze onderscheiding wel aan te houden, maar ook komt daardoor de aard van de verschillende fondsen beter uit1. De 'vrijbui terij' van Renting wordt prompt gestraft door de, volgens de bewerker noodzake lijk, te maken uitzonderingen. In de inventaris van de heer Nieuwenhuis vindt men een opgave van de 'retro-acta van de burgerlijke stand' m.i. terecht geplaatst onder de afdeling 'Aanhangsel'. Daarmede in tegenstelling geeft de heer Renting de 'Kerkelijke doop-, trouw- en begraafboeken en ambachts-trouwboeken met bijlagen 1619-1812' een plaats in afdeling A-IV van het archief van 'Schout en regenten': 'Bevolking'. Deze plaat sing komt mij vreemd voor. De bewerker deelt in zijn inleiding mee, dat retro-acta van de burgerlijke stand tot de archivalia behoren, welke, rijkseigendom zijnde, aan de gemeente Rotterdam in bewaring zijn gegeven. Zijn aanduiding 'Hillegers- bergse archivalia' acht ik misleidend in zoverre, dat de 'kerkelijke doop-, trouw- en graafboeken' nooit behoord hebben tot het archief van schout en schepenen en derhalve in de inventaris van hun archief m.i. niet juist zijn ondergebracht. Hieruit volgt mede, dat twee, aan eenzelfde gemeentearchief verbonden inventaris makers, die terzelfder tijd soortgelijke archiefinventarissen het licht doen zien, op verschillende wijze inventariseerden, waardoor aan de uniformiteit der beschrij ving van de archieven in één depot afbreuk wordt gedaan. Voor de heer Nieuwenhuis was het probleem, hoe een serie vierschaarboeken van Overschie en Hogenban te plaatsen. Eigenlijk zou men deze verwachten in het rechterlijk archief, zo merkt hij op, maar aangezien in deze 'registers' vele zaken op administratief gebied, zoals resolutiën van schout en schepenen, zijn ondergebracht, meende hij ze te moeten zien als voorlopers van de resolutieboeken; inderdaad blijken de resolutiën daarop aan te sluiten. Zonder onderzoek kan ik hier geen stelling nemen, wel kan ik meedelen, dat in een, naar het lijkt enigszins analoog Gronings geval, deze protocollen bij het rechterlijk archief zijn gehou den2. Het door Nieuwenhuis aangevoerde argument, dat ook J. H. Hingman in zijn inventaris van het oud-archief der gemeente Overschie deze boeken op dezelf de wijze heeft gerangschikt, vermag me weinig te overtuigen, wanneer ik juist tevoren de 'Inleiding' van Renting heb gelezen, welke auteur zich niet bepaald appreciërend over Hingmans inventarisatiewerk uitlaat. Daarbij valt me op, dat noch de door Renting genoemde, in 1876 gereedgekomen inventaris van het ar chief der gemeente Hillegersberg van Hingmans' hand, noch die van het oud-ar chief der gemeente Overschie, welke Nieuwenhuis aanhaalt, voorkomen in het Repertorium van inventarissen van Nederlandse archieven door W. J. Formsma en B. van 't Hoff. Zo ik daaruit moet opmaken, dat beide genoemde inventarissen slechts in handschrift voorhanden zijn, dan dienden Renting en Nieuwenhuis dit 1 Verg. de bespreking door dr. H. P. Coster van: P. Scherft, Het nieuw-archief der gemeente Doesburg, in Nederlands Archievenblad 62 jrg. (1957/1958) p. 114 vlg., aid. p. 116. 2 J. A. Feith, Inventaris der rechterlijke archieven berustende in het oud-archief in de provincie Groningen, V.R.O.A. XV (1892) p. 381 (lila). [73]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1963 | | pagina 15