voorbeeld werd ingevoerd'. Grenzen, die mij logisch toeschijnen. Hun aanduidin
gen oud- en nieuw-archief komen me minder logisch voor, immers alles is inmid
dels oud-archief geworden, met uitzondering van de archivalia, die bij de annexatie
zijn afgescheiden en overgedragen aan de Rotterdamse secretarie-afdelingen, welke
er belang bij hadden. Indien de bewerkers de stukken uit de tijd der registratuur
ordening niet hadden 'herordend', dan zou de inventaris een drieledige opbouw
hebben vertoond en kwam men allicht ertoe te spreken van het 'nieuwste-archief'
voor de archivalia uit de laatste jaren. In het huidige geval zou ik aanduidingen
als 'archief vóór 1813' en 'archief van 1813-1941' prefereren.
Ik heb me afgevraagd, of de bewerkers principiële bezwaren hebben tegen de
ordening volgens de code der V.N.G.; ik kreeg de indruk, dat toch wel in hoofd
zaak praktische bezwaren hen tot herordening hebben gebracht. De heer Nieu-
wenhuis geeft in zijn 'Inleiding' de informatie: 'Bij het vervaardigen van deze
inventaris is niet altijd strikt rekening gehouden met de opvattingen, zoals be
schreven in de Handleiding van Muller, Feith en Fruin. Dit heeft zijn practische
bezwaren'. Daarbij wijst hij dan vervolgens op het probleem, dat de invoering van
het registratuurstelsel met zich meebracht. Gezien de wijze van werken in Over-
schie kon hier het laatste deel van het archief (na vernietiging van een groot
aantal stukken), eenvoudig worden 'teruggebracht' tot het rubriekenstelsel; ook
voor Schiebroek is door hem het archief na 1932 'omgewerkt', aldus zijn aan
duiding. De heer Renting heeft de overtuiging gekregen, 'dat de toepassing van
het stelsel van zaaksgewijze ordening tijdens de behandeling der zaken onge
twijfeld zijn nut heeft afgeworpen, maar toch geenszins in alle opzichten de
overzichtelijkheid in de hand heeft gewerkt'. Aan deze woorden voegt hij toe:
'Werden tot 1925 toe talloze stukken samengevoegd en beschreven onder één
chronologische noemer, waardoor de inventaris al te beknopt was, over de jaren
1925-1941 ontstond zo'n lijvige driedelige dossierinventaris, met niet minder dan
bijna 5000 nummers, dat het gebruik ervan in de practijk steeds bezwaarlijker is
geworden'. Geen enthousiasme dus bij deze auteur, noch voor het oude, noch
voor het nieuwe systeem. Renting, die het archief uit de periode 1813-1941 (het
zg. 'nieuw-archief') als één geheel ziet, schrijft daarom, dat 'de samenstelling van
een uniforme inventaris moeilijkheden' opleverde. De in hoofdzaak chronologische
orde uit de jaren 1813-1924 mocht hij niet verstoren, evenmin als de zaaksgewijze
ordening uit de jaren 1925-1941 met zijn 'te minutieuze onderverdeling in dui
zenden dossiers' ongedaan mocht worden gemaakt. 'In de practijk', aldus deze
auteur, 'waren ook voor 1925 wel dossiers ontstaan en als zodanig bewaard ge
bleven, terwijl gelijksoortige stukken tot bundels waren verenigd. Deze afzonder
lijke eenheden, welke in een chronologisch systeem niet passen, heb ik niet slechts
gehandhaafd, maar tevens gecompleteerd met stukken uit de chronologische reeks.
In bepaalde gevallen heb ik zelfs nieuwe bundels gevormd van uit de reeks ge
lichte stukken om deze zo meer tot hun recht te doen komen'. Kenschetsend
noemt de heer Renting zijn handelwijze 'onorthodox'. Vele van de dossiers na
1925 konden worden vernietigd, tal van andere werden door hem samengevoegd
met soortgelijke. 'Wat door deze amputaties en combinaties verloren ging aan
ballast, werd aan duidelijkheid en overzichtelijkheid teruggewonnen', constateerde
Renting.
Ik wil gaarne aannemen, dat bij een drieledige hoofdindeling van de inventaris
sen der onderhavige gemeentearchieven het derde gedeelte, omvattende de stukken
uit de registratuurtijd onevenredig van omvang zou zijn, gelet op de aanwezigheid
van duizenden dossiers, en dat ik daarom aan de werkwijze van Renting, door
praktische zin gedreven, de voorkeur zou geven, nu het derde gedeelte slechts een
korte periode betreft. Maar door zulk een besluit te nemen bevindt men zich op
een hellend vlak. Waar toch ligt de grens, hoe valt te bepalen het aantal jaren,
dat men uit praktische overwegingen nog zou mogen omwerken? Want een
'principiële omwerker' van het volgens het decimale registratuurstelsel geordende
archief ben ik zeker niet. Integendeel. Wanneer ik bijv. bij onderzoek de succede-
rende systemen, volgens welke het Groningse secretarie-archief in de 19e eeuw
is geordend, 'meemaak', dan ben ik maar al te dankbaar, dat de gemeente besloot
in 1916 een decimale code te gaan toepassen. Mr. K. Schaap heeft in de voor
jaarsvergadering der Vereniging van archivarissen op 24 april 1957 - besprekend
het materiaal, bijeengebracht door de commissie voor de moderne archieven dank
zij een door haar ingestelde enquete inzake het ordeningssysteem van de V.N.G. -
de volgende woorden geciteerd: 'Voor een historisch onderzoek levert de zaaks
gewijze ordening vele voordelen. Het moeizaam bij elkaar zoeken van stukken,
op een bepaald onderwerp betrekking hebbend, bestaat vrijwel niet meer. In be
trekkelijk korte tijd overziet men hoe en wanneer een onderwerp is behandeld,
terwijl door middel van verwijsbladen ook de zijdelings tot een onderwerp be
horende stukken gemakkelijk te vinden zijn'. Woorden afkomstig van een aan het
Groningse gemeentearchief verbonden historica, welke ik gaarne onderschrijf.
Wie werkt in de archieven geordend volgens het agendasysteem, dat te Groningen
van 1874-1916 gevolgd werd, en gelijk het slachtoffer van een flauwe sinterklaas
surprise van de ene naar de andere verwijzing wordt verwezen om vaak na lang
zoeken te moeten constateren, dat zijn tijdrovend onderzoek op niets is uitgelopen,
en die weet, dat vroeger in moeilijke gevallen slechts de zg. 'spiekboekjes' van de
toenmalige chef der registratuur soms nog eens uitkomst brachten, wil misschien
wel aannemen, dat het systeem der V.N.G. niet feilloos werkt, maar heeft toch
de verwachting, dat latere generaties van onderzoekers tegen laatstgenoemde
ordening weinig zullen sputteren.
De bewerkers van de archieven van de sinds 1941 bij Rotterdam ingelijfde ge
meenten hebben 'om de inbreuk op de gang van zaken enigszins te verzachten'
- aldus de bewoordingen van de heer Nieuwenhuis - een concordans van oude
nummers die volgens de code der V.N.G.) en nieuwe aan hun inventaris
toegevoegd. Beiden verklaren zulk een concordans onder hun bijlagen te hebben
opgenomen. In de inventaris van de heer Nieuwenhuis vindt men dit overzicht
echter niet onder het hoofd 'Bijlagen', maar wordt het afzonderlijk genoemd na
'Aanhangsel'.
Bij Renting is de concordans inderdaad een der 'Bijlagen' en wel die genummerd
met XXI. Hier komt mij de volgorde der bijlagen enigszins onregelmatig voor,
[71
[70]