heeft laten aankomen, maar ze, blijkbaar zonder betaling, aan het Rijk heeft af
gestaan, is deze aangelegenheid destijds niet 'sub judice' geweest. Maar stel nu,
dat de eigenaar dit niet had gedaan, maar over deze kwestie voor de Hoge Raad
tussen haakjes: waarom eigenlijk voor dit ons hoogste rechtscollege? ge
procedeerd was, zou de staat dan dit proces hebben gewonnen? Ik voor mij geloof
van niet, vooral aangezien Fruin uitdrukkelijk mededeelt, dat de twee stukken in
kwestie zich 'sedert onheuglijken tijd' in het bezit van de eigenaar en diens rechts-
voorgangers hadden bevonden, die zich van de waarde dier stukken, misschien
ook al doordat zij ze waarschijnlijk niet konden lezen, geenszins bewust waren
geweest. Maar te goeder trouw waren zij, dat mogen wij wel aannemen, zeker,
wat ook wel blijkt uit het feit, dat de laatste eigenaar ze vrijwel terstond en om
niet heeft afgestaan.
Op de vraag, of het geoorloofd is door een speciale wet inbreuk te doen maken
op een zo algemeen aanvaard rechtsbeginsel als dat bij roerende zaken, behoudens
tegenbewijs, het bezit daarvan als volkomen titel geldt, wil ik hier niet ingaan: de
meerderheid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal is blijkbaar van oordeel
geweest, dat zulks niet mag en bij deze uitspraak, waarvan wij ons overigens m.i.
wel mogen afvragen, of zij op de weg van (een Kamer van) de Staten-Generaal
ligt, hebben wij ons, althans voorlopig, neer te leggen.
J. J. Beyerman
Bladvulling
Functiewaardering in 1829
Na het overlijden van de commies chartermeester C. de Fouw in 1829 werd door
'de geëmplooyeerde bij de archieven' Schröter naar deze gesolliciteerd.
Naar aanleiding hiervan schrijft jhr. J. C. de Jonge op 26 februari 1829 aan de
Administratuur voor het Openbaar Onderwijs, de Kunsten en Wetenschappen o.a.:
Maar daarenboven, is de Heer Schröter, niet zoo zeer omdat hem de bekwaam
heden ontbreken, maar uit hoofde van zijn gezondheid geheel ongeschikt voor
dien post. Zoo lang hij toch bij het Archief geplaatst zijnde, nu omtrent twee ja
ren, heeft hij zich slechts enkele malen op het Rijksarchief kunnen vervoegen, de
wijl de lucht der Oude Archieven, zoo het schijnt, eenen nadeeligen invloed op
zijn borstkwaal had
De Heer Schröter daarentegen bevindt zich slechts sedert twee jaren bij het ar
chief, en de diensten door hem bewezen, zijn ik kan zulks niet ontveinzen, door
zijn weinigen ijver gering geweest. Ik meen evenwel dien weinigen ijver veelal op-
rekening van zijn gebrekkige gezondheid te moeten stellen, en schrijf het gemis
[64]
daarvan ook toe aan de geringheid van zijn jaarwedde, welke eerst op 400.
en daarna op 500.is bepaald geworden eene jaarwedde waarvan hij, als fat
soenlijk man, die onvermogend van zich zeiven is, onmogelijk in deze stad kon
leven, en waardoor hij verpligt is geworden, wilde hij blijven leven, zich bezig te
houden met het schrijven van brochures en andere kleine geschriften. Ik vleije mij
dat zoo de jaarwedde van de Heer Schröter zoodanig verhoogd werd, dat hij op
eene aan zijnen stand betamelijke wijze kon leven, hij ook alsdan zich meer voor
de zaken van het Archief zoude beijveren.
en dus deszelfs traktement van vijfhonderd tot achthonderd gulden te ver-
hoogen, met bijvoeging eener aanschrijving, waarin aan den Heer Schröter zoude
kunnen gezegd worden, dat zulks tot zijne aanmoediging geschiede en in de hoop,
dat hij zich voortaan met allen ijver in het bewerken der Archieven zoude bezig
houden.
Bij beschikking van Z.M., van 1 november 1830, werd de gevraagde salarisver
hoging verleend.
Kroniek
Buitenlandse archivistische literatuur
Archivmitteilungen XII, 1962, (D.D.R.) bevat na een algemeen overzicht over
Die Verwirklichung der Grundsatze sozialistischer Archivarbeit een artikel van
Rudolf Knaack, Ordnungsarbeiten am Bestand der Regierung Potsdam. Het be
treft archieven uit de 19e en 20e eeuw, bij de ordening waarvan zo veel mogelijk
gestreefd wordt naar handhaving van de oude structuur. Hermann Schreyer,
Die Gliederung von Nachlassen. Ein Beitrag über Ordnungsarbeiten an Nachlass-
Schriftgut. Schr. bespreekt de moeilijkheden welke de ordening van persoonlijke
archieven meebrengt. Een algemeen schema is niet te geven, aangezien de functies
van de personen zo verschillend kunnen zijn. Criteria zijn aan te leggen naar Bio-
graphisches Material, Geschaftspapiere, Private Korrespondenz en eventueel Ma-
terialsammlung und provenienzfremde Material. Bij het laatste mag men archief
wel tussen aanhalingstekens zetten, wanneer b.v. een latere verzamelaar door kun
stenaars verzonden brieven bij elkaar brengt. Hans-Stephan Brather, Zur Ver-
wendung von Lochkarten in der Archivpraxis, gaat in op een artikel van Blaschke
in een vorige aflevering. Hij behandelt het gebruik van ponskaarten voor het ont
sluiten van archieven. Zij kunnen slechts nuttig zijn in archieven die zich door
een gelijkvormig vraag- en antwoordenspel laten uitputten. De samenstelling is
tijdrovend en vordert grote deskundigheid. Bij het gebruik is de tijdsbesparing
groot, maar dat gebruik moet dan intensief zijn. Heinz Braun, zur Geschichte
des brandenburgisch-preussischen Landratsamtes, geeft alleen institutionele ge-
[65]