Du Bignon en verschaft laatstgenoemde een lijst met de voornaamste geleerden van de Republiek, anderen vragen De Lorme hun het portret van de abbé te verschaffen. Ideologische tegenstellingen spelen geen rol. De Lorme kan Du Big- noneen Jansenistisch werk vragen, dat in de Republiek is uitverkocht, heeft ook blijkbaar geregeld contact met de Jansenisten in de Republiek, o.a. met de ik mag ondanks blz. 45 wel zeggen: bekende 'monsieur Dubois', alias A. J. de Bri- gode Dubois. De gehele situatie doet enigszins onwezenlijk aan. Voor Du Bignon is de betekenis van de relatie met De Lorme ongetwijfeld meer geweest, dan een middel ter bevrediging van zijn verzamelwoede en litteraire nieuwsgierigheid. Hij heeft er een bepaalde controle op de import van boeken mee verworven. Heeft het contact met De Lorme voor hem nog een ander be lang gehad en hebben hem via de Amsterdamse boekverkoper ook gegevens van andere dan litteraire aard bereikt? De vraag is bij mij opgekomen door de be langstelling, die Du Bignon toont voor de verwerving van 'gazettes'. Alleen om de aankondiging van nieuwe werken, die daarin werden opgenomen? Niet ook om het nieuws? Helaas ben ik er niet in geslaagd op de vragen, die bij mij gerezen zijn, een antwoord te vinden, zodat de publicatie van deze bespreking van het werk van mejuffrouw van Eeghen achteraf beschouwd onnodig vertraagd is. De bewerk ster moge mijn onderzoek beschouwen als een bewijs van de belangstelling, die zij bij mij voor haar arbeid heeft gewekt. Met grote verwachting zie ik naar de volgende delen van haar publicatie uit. D. Grosheide De raadhuizen van de stad Groningen door dr. A. T. Schuitema Meijer. Wanneer we in paragraaf 83 van de Handleiding van Muller, Feith en Fruin lezen, 'Het is wenschelijk, dat de archivaris de belangrijkste stukken van zijn ar chief in het licht geve', volgt daarop in de toelichting de waarschuwing: 'De laat ste plicht, die op den archivaris rust met betrekking tot het archief, waarvoor hij zorg moet dragen, is het in het licht geven der voornaamste stukken. Het is zijn plicht, maar het is een eereplicht, geen ambtsplicht'. Een zeer begrijpelijke waar schuwing in het licht van wat toen het nabije verleden was, toen men veelal de archivaris met name de gemeentearchivaris eerder zag als stadshistorie- schrijver dan als de man die tot taak had de stedelijke archieven te ordenen en toegankelijk te maken voor de onderzoeker. Behartigenswaardig is zij ook nu nog, al zal de archivaris van deze dagen, met zijn omvangrijke taak, niet zo gauw in de verleiding komen, laat staan tijd en gelegenheid vinden, om zich aan een publicistische arbeid van enige omvang te zetten. Veeleer mogen we ons gelukkig prijzen, wanneer een archivaris van zijn kennis van de bronnen van stad of gewest waarin slechts zelden een buitenstaander hem kan evenaren partij kan trekken om een nieuw licht te laten vallen op een stukje historie van groter of kleiner omvang, of samen te bundelen wat her en der verspreid was, tot een ook voor de niet-historicus leesbaar geheel. Het was dan ook een gelukkige gedachte, dat de historische vereniging 'Stad [40] en Lande' ter gelegenheid van het voltooien van de nieuwe vleugel van het stad huis te Groningen, de huidige gemeentearchivaris dr. A. T. Schuitema Meijer de mogelijkheid gaf een werkje het licht te doen zien over de raadhuizen van de stad Groningen. In zijn opzet, een kort historisch overzicht van de lotgevallen van Groninger raadhuizen is de schrijver naar mijn smaak uitmuntend geslaagd. Het schrijven over gebouwen ontaardt al gauw in een droge opsomming van architectonische bijzonderheden of dorre posten uit rekeningen en resoluties, maar nergens is de auteur in deze fout vervallen. Op zeer levendige wijze laat hij de historie van Groningen's raadhuizen aan ons voorbijtrekken: het 'nie raethus', twistappel in het begin der 14e eeuw tussen de partijen in en om de stad, dat reeds op de plek moet hebben gestaan, die het classisistische stadhuis nog inneemt, midden op de Grote Markt; het 14e eeuwse raadhuis, waarvan de schrijver aannemelijk maakt, dat het verbouwd en ombouwd tot 1775 heeft bestaan; de latere uitbreiding van 1443, met Wijnhuis en de Hoofdmannenkamer, die het maken tot het schilder achtige geheel dat ons uit verschillende 18e eeuwse tekeningen en prenten bekend is. En dan in 1770 het besluit tot afbraak en de bouw van een geheel nieuw raadhuis, meer in overeenstemming met 'de luister van het character hunner edele moogende' zoals de raad het uitdrukte, een 'decente plaats ter vergaderinge voor den raad overeenkomstig de digniteit en waardigheid van de regeeringe', waar achter de figuur van de machtige en heerszuchtige burgemeester Anton Adriaan van Iddekinge oprijst. Bijzonder aardig is de persoon van deze invloedrijke Groninger, luitenant-stad houder en gedeputeerde ter Staten-Generaal, geschetst, die hoewel aan de burge meesters gezamenlijk het uitwerken van een plan was opgedragen, deze taak geheel tot de zijne maakte. Daarbij terzijde gestaan door de bekende hoogleraar, met wie hij zeer bevriend was, Petrus Camper. Vermaard als anatoom vooral, was Camper een zeer kunstzinnig begaafd man, die Van Iddekinge van den beginne af met raad en daad steunde bij zijn plannen voor de bouw van een nieuw raad huis. In 1774 wordt een prijsvraag uitgeschreven voor een gebouw van drie ver diepingen rond een binnenplaats in classicistische stijl. Daarbij denkt men aan de ionische of gemengde orde 'dat geeft solide en schone gebouwen', want hier spreekt de zuinige Groninger 'de corinthisse is te duur en daarin moet het eene naar het andere zijn'! Winnaar van de prijsvraag wordt Jacob Otten Husly, directeur van de teken- akademie te Amsterdam tot de inzenders behoorde merkwaardigewijze ook de 18-jarige Willem Bilderdijk! Met voortvarendheid wordt aan de bouw begonnen, maar al spoedig bleken de geldmiddelen tekort te schieten en stagneert de zaak en pas in 1793 als Iddekinge en Camper reeds lang overleden zijn, wordt de eerste steen gelegd voor een door Husly sterk vereenvoudigd ontwerp, dat ook de bouwmeester niet voltooid zal znen. Eerst in 1810 het jaartal dat in de architraal vermeld staat wordt het gebouw geheel voltooid. Met een hoofdstuk over het stadhuis in de 19e en 20e eeuw en met name ook [41]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1963 | | pagina 24