Hoewel daaraan gaarne voldoende, rijst bij mij de vraag of ik diep op het on derwerp der tontines zal ingaan, daarbij een onderwerp aansnijdende dat voor de meesten der lezers van het Nederlands Archievenblad nu niet bepaald dage lijkse kost is, dan wel enige aspecten zal belichten die juist de lezers van dit blad zullen interesseren. Laat ik proberen beide doelstellingen te combineren. Allereerst dan: wat is een tontine? Uit de titel van het onderhavige proefschrift blijkt U reeds dat zij te beschouwen is als een soort van lijfrente. Dat de tontine in de levensverzekeringsbeheer ware te zoeken, is diegene duidelijk, die weet dat op een enkele plaats de tontine in onze wetgeving is te vinden, t.w. in art. 308 van het Wetboek van Koophandel. Ik ga nu niet verder in op de verschillen van rente- en kapitaaltontines, maar ik wijs op een heel principieel verschil tussen 'gewone' lijfrente en een tontine en dan is de lijfrente gelijkblijvend en de tontine-rente klimmend. Neemt U maar als voorbeeld een lijfrentelening, zoals in de zeventiende eeuw zo veel uitgeschre ven door een der toenmalige Provinciën. 100 participanten storten ieder 1000.- en ontvangen ieder (rente a 6%) bij in leven zijn ieder jaar 60.Zijn er na 20 jaren bijv. 60 over dan is de rentelast voor de Provincie nog maar 36. (te weten 60 maal 60.-—). Bij een 'tontinaire' 'negotie' echter blijft de rentelast voor de Provincie tot aan de dood van de laatste deelnemer 6 van het kapitaal van 100 x 1000.dus 6000.hierbij delen steeds minder deelnemers laatstgemelde jaarlijkse uitkering. Het proefschrift geeft een uitvoerig beeld van de verbreiding der 'tontinaire' gedachte, waarbij niet alleen ons land maar ook andere landen in de gezichts kring worden betrokken. De lectuur is zeker niet dor en wekt soms zelfs de span ning van een speurdersroman. Interessant is de lijn die getrokken wordt van de oude tontines naar de huidige spaarkasondernemingen. Thans mij begevend heel voorzichtig op het terrein der lezers van het Nederlands Archievenblad, vermeld ik dat in het proefschrift een uitvoerige lijst van vindplaatsen van tontines is gepubliceerd. In provinciale, gemeentelijke en kerkelijke archieven werd gespeurd; zelfs waterschaps- en gilde-archieven werden doorvorst. Enige genealogie en van promotors van de tontines ontsluiten een ander interes sant terrein. Resumerende mag ik stellen dat het onderhavige proefschrift een aanwinst be tekent niet alleen voor verzekeringsbibliotheken maar ook voor archieven. Ik maak een compliment aan de schrijver dr. H. Wagenvoort, die zoals tijdens zijn promotie terecht opgemerkt in het volle maatschappelijke leven staande en van middelbare leeftijd zijnde, deze dissertatie desalniettemin tot stand bracht. De auteur, wonende van Kijfhoecklaan 45 te 's-Gravenhage, zal behalve van ver beteringen en aanvullingen, gaarne op de hoogte gesteld worden van nog niet vermelde tontinaire lijfrenten of contracten van overleving. Het proefschrift werd uitgegeven door N.V.P. den Boer te Utrecht. H. M. I. H. van Eeghen. De Amsterdamse boekhandel 1680-1725. Deel 1. Jean Louis de Lorme en zijn copieboek. Amsterdam, Scheltema Holkema N.V., 1961. (Publicaties van de Gemeentelijke Archiefdienst van Amsterdam, uitgeg. door de Stichting genaamd 'Stichting H. J. Duyvis Fonds'. No. 1). Dit boek vormt het eerste deel van een eigen reeks van het Amsterdamse Ge meente-archief. Het is begrijpelijk, dat mr. Oldewelt in zijn woord 'ter introduc tie' zijn ingenomenheid met de uitgave van deze serie laat blijken Ik spreek gaar ne de wens uit, dat zij vele belangrijke bijdragen tot de geschiedenis van de hoofdstad van ons land brengen zal. Het thans gepubliceerde nummer van de reeks vormt zelf het eerste stuk van een werk in vier delen. Op dit boek, dat geheel gewijd is aan het door mejuf frouw van Eeghen in het archief van de Waalse gemeente te Amsterdam ontdek te copieboek van uitgegane zakenbrieven van J. L. de Lorme uit de jaren 1707 en 1708, moeten er nog drie volgen. Het voornemen is in het 2de deel een uit voerige bespreking van alle uitgaven van De Lorme en zijn familieleden te ge ven, in het 3de deel gegevens over de andere Amsterdamse uitgevers en drukkers van Franse boeken in de periode 1680-1725 bijeen te brengen en in deel 4 een algemene beschouwing te wijden aan de boekhandel van Amsterdam in deze tijd. Wanneer dit plan volvoerd kan worden, zullen we over een tijdperk van circa een halve eeuw zeer gedocumenteerd over de Amsterdamse boekverkopers zijn ingelicht en zal daarmede een eerste belangrijke bijdrage tot een samenvattende studie van de boekhandel zijn gegeven. Men kan mejuffrouw van Eeghen slechts dankbaar zijn, dat zij zich tot dit werk gezet heeft. De Lorme is geen eerste rangs uitgever en boekverkoper geweest en de resten van zijn archief zijn op zichzelf maar 'pover'. Doch zijn brievenboek biedt, zoals de bewerkster terecht opmerkt, een schat van gegevens over de handel in het Franse boek, die we van elders niet kennen. De publicatie is daarom meer dan verantwoord. Van een integrale uitgave van het handschrift heeft mejuffrouw van Eeghen moeten afzien. De brieven aan elf geadresseerden zijn in extenso opgenomen, de overige in regest. Men kan dit betreuren: de omvang van de cor respondentie sloot een andere werkwijze uit. Ook de gekozen methode van be werking geeft een goede indruk van het bedrijf en de relaties van De Lorme. De inleiding en de annotaties lichten over zijn persoon en werk, zijn familie en de geadresseerden in. De betekenis van het bedrijf van De Lorme ligt in de Franse relaties, in de eer ste plaats die met de machtige abbé Du Bignon, die in Frankrijk belast was met de 'direction de la librairie'. Het is een merkwaardig verschijnsel, hoe ondanks vele belemmeringen en hindernissen de handel op Frankrijk midden in oorlogs tijd vrijwel onafgebroken doorgang heeft. Men kan hier van winstbejag bij De Lorme en anderen spreken en dit is zonder twijfel in het spel geweest. Heel duidelijk treedt echter het bestaan van een 'republiek der letteren' aan het licht, waar, naar de mening van de 'ingezetenen', het verkeer niet door oorlogsomstan digheden belemmerd kon worden. De oorlog verbreekt het litteraire contact niet. Een geleerde als Le Clerc adviseert De Lorme bij zijn aankopen ten behoeve van [39] [38]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1963 | | pagina 23