op een recensie te wachten. Herhaaldelijk heb ik het al gebruikt en steeds weer ervaren, hoe ook in dit deel de rijpe diplomatische kennis van dr. Ketner ons werk van hoog wetenschappelijk gehalte geschonken heeft. Het wordt nu tijd de lezers van het Nederlands Archievenblad verslag te doen van een systematische bestudering van het onderhavige deel. Het omvat de jaren 1291-1301, de pontificaten van de bisschoppen Jan van Sierck en Willem Berthout van Mechelen; de eerste was een vrij kleurloze figuur, die na de crisis van het bisschoppelijk gezag tijdens de elect Jan van Nassau zo veel mogelijk heeft trachten te redden, de tweede bemoeide zich actief met de verwarde politiek hier te lande na de moord op Floris V, als partijganger van Engeland en Vlaanderen. Hij is dan ook gesneuveld in een strijd met de opstan dige stad Utrecht en de Stichtse vazallen, die gesteund werden door Holland. Dr. Ketner werpt een nieuw licht op de chronologie van die strijd door de zeer be schadigde oorkonde nr. 2785, waarbij bisschop Willem erkent aan Lambrecht de Vrieze (de bekende Utrechtse bankier, tegenstander van de Lichtenbergers) 9000 lb. schuldig te zijn, op sept. 1296 te dateren en niet op 1299, zoals Brom en Ber- kelbach gedaan hebben. Hierdoor wordt het ook waarschijnlijk, dat de bisschop in 1299 door de Lichtenbergers gevangen is gezet en niet in 1300, zoals Beka en Wilhelmus Procurator vermelden. In de uitgave van dergelijke zwaar beschadigde handschiften, blijkt overigens duidelijk Ketners meesterschap. Ik zou zo een tijd door kunnen gaan met het vermelden van de rijke inhoud en met te wijzen op interessante gevallen. Vele oorkonden handelen b.v. over de processen tussen het kapittel van Oudmunster en de pastoor van Jutphaas aangaande het recht op de tienden aldaar. Vooral in juridisch opzicht zijn deze processen belangrijk. De zaak kwam hier in een nieuwe fase door een beroep op de paus. In het algemeen zijn deze tien jaren gekenmerkt door een toenemende invloed van paus en curie op de gang van zaken in het bisdom Utrecht. Dat blijkt al uit de benoeming van beide bisschoppen door de paus met voorbijgaan van de kapittels en evenzeer uit de frequentie van reservaties en annaten. Ik geloof dat we voor het dalend presti ge van de Utrechtse bisschoppen in de tweede helft van de dertiende eeuw niet alleen de invloed van de graven van Holland en Gelre aansprakelijk moeten stel len, maar ook die van de paus te Rome. Maar dergelijke constateringen behoren strikt genomen niet tot de taak van een recensent van een oorkondenboek, hij heeft zich alleen uit te spreken over de editietechniek. Wel, deze staat op hetzelf de hoge peil als in de voorgaande twee delen. Een paar opmerkingen mogen mij vergund worden. Eén van de meest waarde volle gedeelten van het werk wordt weer gevormd door de diplomatische inlei ding. In de jaren na 1291 zien we eindelijk een zelfstandige griffie in ontwikkeling en wel aan het bisschoppelijk officialaat, waar talrijke clerici werkzaam zijn. Ook zijn er sinds 1291 openbare notarissen in Utrecht gevestigd. Dr. Ketner heeft daarover trouwens al vroeger een aparte studie laten verschijnen. Op het gebied van de chronologie is dr. Ketner op een paar moeilijkheden gestuit. Uit de onder zoekingen van Berkelbach was reeds bekend, dat er vooral onder Jan van Sierck verschillende jaarstijlen door elkaar gebruikt werden. Dr. Ketner heeft hieraan [36] weinig kunnen toevoegen, de concrete datering van een bepaalde oorkonde wordt zo wel eens moeilijk. Over het algemeen is de keuze verantwoord uitgevallen, mede op grond van politieke of andere ontwikkelingen, waarover dr. Ketner ons helaas maar spaarzaam inlicht. Vragenderwijs zou ik de mogelijkheid willen op peren no. 3037 uit het supplement op 1146 te dateren met Boodschapsstijl. Deze was gangbaar bij de Cisterciënsers, wordt ook aangeduid met anno incarnationis en is beter in overeenstemming met de verkiezing van paus Eugenius III op 15 februari 1145. Deze oorkonde brengt ons tenslotte op het supplement op de delen I-V, bevat tende 85 nieuwe oorkonden, met daarop volgend 15 blz. kleine toevoegingen en verbeteringen bij de delen I-V. Ik moet toegeven dat dit laatste onderdeel een teleurstelling is geworden. Iedereen weet welke zwaarwegende bezwaren gefor muleerd zijn tegen de delen I en II van het Utrechts Oorkondenboek (uitgegeven resp. door S. Muller Fzn. en K. Heeringa). Maar als we dan de lijst van verbete ringen voor de delen I en II zien: correcties van onbetekende drukfouten, kleine wijzigingen in de datering, wat identificeringen van plaatsnamen, in totaal 7 blz., en die stellen tegenover de 5x/2 blz. errata, die dr. Ketner alleen al voor zijn eigen deel III geeft, dan vragen we ons verbijsterd af: 'Waren die delen I en II dan toch zo goed'? Zeker, ik kan mij voorstellen, dat dr. Ketner geschroomd heeft om dit materiaal opnieuw te gaan doornemen. Maar daar het onwaarschijnlijk is, dat deze delen ooit nog eens opnieuw uitgegeven zullen worden, was het hier de plaats geweest om de bruikbaarheid daarvan toch zo groot mogelijk te maken. Dr. Ketner met zijn zeer grote kennis van het Utrechtse oorkondenmateriaal, met de hulpmiddelen van het Utrechts archief en het Instituut voor Geschiedenis tot zijn beschikking, had m.i. iets meer kunnen doen, dan alleen de inhoud van enkele recensies, artikelen en toevallige aantekeningen in deze errata verwerken. Men zou nu immers kunnen denken, alleen op grond van het grotere aantal errata op deel III, dat het werk van dr. Ketner zelf in de eerste plaats verbetering be hoefde. Dat niets minder waar is, wordt ook door dit vijfde deel, afdoende gede monstreerd. H. P. H. Jansen Tontines H. Wagenvoort. Een onderzoek naar de geschiedenis van de lijfrenten bij wijze van tontine en de contacten van overleving in de Republiek der Verenigde Ne derlanden, Utrecht 1961. Ik ontving het verzoek tot schrijven van een recensie. [37] _t

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1963 | | pagina 22