verslag van de Poolse archiefvergadering van 12-14 december 1961, waar drie
punten werden behandeld: wetenschappelijke problemen in zake de Poolse archie
ven, problemen voortvloeiende uit de grote aanwas van archivalia en methoden
van samenvattende inventarissen en indices. Daarna volgen nog enige artike
len: I. Radtke, Blazej Winkler, a writer and chronicler of the city of Poznan in
the years 1535-1569. J. Stojanowski, The fate of the treasury archives of the
former republic, carried away from Warsaw and taken to Bialystok, in 1796.
T. Wlodarska and B. Spyra, History of the archives of the Pszczynski princes.
Een van de grootste familiearchieven, beginnende in de 13e eeuw en hoofdzake
lijk van economisch karakter. F. Marciakówna and J. Marszalek, Archive ma
terial of the State Museum in Majdanek. Betreft een concentratiekamp tijdens
wereldoorlog II. C. Skopowski, Jozef Paczkowski's records. Deze was de eer
ste directeur van het staatsarchief na de eerste wereldoorlog. A. Tomczak,
Some observations in connection with the royal chancery in the second half of
the 16th century. S. Mika, The regional mining office in Cracow and its re
cords (1872-1939). H. Dobrowolski, The exchange in Cracow and its records
(1919-1939). Aan het slot weer kroniek, boekbesprekingen enz.
Boekbespreking
Mr. W. de Bruine, Inventaris van het archief der gemeente Vlissingen.
Uitgegeven door het Gemeentebestuur van Vlissingen, 1959. 2 dln.
Het is niet zo'n aantrekkelijke taak de inventarisatie van een archief ter hand
te nemen, dat fragmentarisch is en nog minder aantrekkelijk wordt het als ook
nog van een chaos-mestvaalt (Inv. Vlissingen I, p. 30) moet worden gesproken.
Het resultaat van de arbeid van mr. De Bruine zal dan ook, hoe zou men eraan
kunnen twijfelen, met veel waardering door het Gemeentebestuur van Vlissingen
en andere belanghebbenden zijn ontvangen.
De enkele regels, die aan deze inventaris in het Nederlands Archievenblad wor
den gewijd, willen dan ook allereerst van dezelfde gevoelens getuigen als die ik
hierboven veronderstel.
De ontdekking, dat er 874 nummers konden worden beschreven, die hetzij in
originali hetzij in afschrift betrekking hebben op de tijd vóór 14 aug. 1809, toen
de Engelsen met hun 'waardeloos' bombardement o.a. het archief verwoestten, was
een verrassing.
Het is begrijpelijk, dat mr. De Bruine naar een praktische oplossing heeft moe
ten zoeken om een bruikbare inventaris samen te stellen. De toepassing van de
'Algemene regels voor de verzorging van de gemeentearchieven na 1813 door de
Minister van Binnenlandse Zaken bij circulaire van 28 december 1949, nr.
313270, afd. B.B. bij de inventarisatie van de stukken na 1809 vastgesteld', is een
goede vondst. Uit de 'Toelichting tot de inventarisatie' komt duidelijk naar voren,
dat de bewerker vele mogelijkheden heeft overwogen om tot de beslissing te ko
men, dat de 'Code' hem als de aangewezen methode voorkwam om tot een bruik
bare indeling te geraken van de archivalia van vóór 1809. Ik meen, dat het resul
taat zeer bevredigend is.
Bij het ter hand nemen van de inventaris vraagt men onmiddellijk naar de data
van het oudste en van het jongste stuk. De titelpagina noemt de periode niet,
waarover men archivalia zal aantreffen. En men moet de inventaris degelijk heb
ben ingezien om tot de conclusie te komen, dat er op dit punt moeilijk een dui
delijk inzicht is te verkrijgen. De Inleiding zegt op p. 32: Als grens voor de in
ventarisering van het gemeente-archief is aangenomen januari 1915, datum van
invoering van het rubriekenstelsel. Maar rekent de heer De Bruine de archieven
van hoofden van diensten en van gemeentelijke (stedelijke) instellingen niet tot
het gemeente-archief? Hierin vindt men stukken tot ver na die tijd. Dit is ook het
geval bij de archieven van de commissies door het Gemeente (Stads) bestuur
ingesteld. Over de vierde afdeling spreek ik in dit verband niet, omdat deze ar
chieven niet tot het eigenlijke gemeente-archief behoren. De opmerking, die mij
nu uit de pen vloeit, dat de inhoud van de inventaris niet door de titel wordt ge
dekt. Er zijn immers meer archief-bestanddelen beschreven dan die uitsluitend tot
het gemeente-archief te rekenen zijn (zie ook afd. 5). Het was waarschijnlijk om
enkele redenen wel nuttig alle aanwezige archieven in één inventaris te beschrij
ven, maar men had de gebruiker in de titel op de hoogte moeten brengen van
wat hem werd geboden. Een gemis is, dat met geen enkel woord in de inleiding
gerept wordt over de situatie na 1852.
Een paar opmerkingen over de indeling van de inventaris.
Het zou mijns inziens beter geweest zijn de archieven van de hoofden van dienst
en van de gemeentelijke (stedelijke) instellingen te plaatsen vóór de archieven van
commissies door het Gemeente (Stads) bestuur ingesteld (resp. afd. 3 en 2).
De opneming van de weeskamer der landsvierschaar acht ik onder Ic niet juist.
Enkele malen wenste ik, dat in de notabenes, wat meer inlichtingen zouden zijn
gegeven betreffende naar elders overgebrachte of elders berustende archieven.
Om een voorbeeld tenoemen. Op p. 215, 6. College van wijkmeesters. In de NB
wordt vermeld, dat het archief werd overgebracht naar de secretaris, alwaar zich
thans nog, onder de afdeling bevolking, de wijkregisters vanaf 1819 bevinden.
Hier zou ik graag een nauwkeurige opgave van deze registers hebben gevonden.
Ik kom aan het eind van deze bespreking terug op mijn eerste opmerking: voor
het moeizame en moeilijke werk verricht om tot de samenstelling van de Inven
taris van het archief van de gemeente Vlissingen te komen past alle waardering.
A. J. Versprille
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, deel V, 1291-1301, uitgegeven
door dr. F. Ketner. 's-Gravenhage. Staatsdrukkerij, 1959, 2 stukken.
Reeds enige tijd ligt het vijfde en laatste deel van het Utrechts Oorkondenboek
[35]
[34]