doelmatig is, dan die waarin zich dat archief thans bevindt? De vraag stellen is
haar beantwoorden: de bij de Archiefwet en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten
aan gedeputeerde staten opgedragen bevoegdheden zijn, zoals een kind kan be
grijpen, aan de provinciale besturen verleend om de zorg voor de gemeente-ar
chieven te verbeteren. Maken dus colleges van gedeputeerde staten van die be
voegdheid gebruik voor het tegenovergestelde, of het nu voor de B.B. of iets an
ders is, dan is dat gewoon misbruik.
Het is voor ons hoogst interessant of de rijksoverheid in casu de met de uitvoe
ring van de Archiefwet belaste staatssecretaris, een dergelijk misbruik van be
voegdheid zal tolereren, dan wel aan de betrokken provinciale besturen iets dui
delijks te verstaan zal geven. Want als de staatssecretaris het flagrante misbruik,
dat enkele provinciale besturen al van de bij artikel 6bis van het koninklijk besluit
van 6 september 1919, Staatsblad 557 (zoals gewijzigd bij besluit van 15 augustus
1936, Staatsblad 370) verleende bevoegdheid hebben gemaakt, niet de kop kan
indrukken, dan wordt het de vraag of deze bevoegdheid onder de nieuwe Archief
wet weer aan de de provinciale besturen moet worden verleend. Men zal tenslotte
moeilijk kunnen volhouden, dat toezicht behoort te blijven bij een instantie, die
even weinig benul van de zaak heeft als sommige van de aan het toezicht onder
worpen besturen. Het zou voor de provinciale besturen, die de Archiefwet niet
gebruiken, om zonderlinge manipulaties met archiefbewaarplaatsen van gemeen
ten te laten uithalen, wel triest zijn, als er aan getwijfeld moest worden of het aan
gedeputeerde staten opgedragen toezicht wel bij die colleges kan blijven.
Intussen blijft aan de archiefverzorgers en aan de provinciale inspecteurs van
de gemeente- en waterschapsarchieven de taak hun principalen voor ogen te hou
den, dat, aan wat met een archiefbewaarplaats gedaan kan worden, door de Wet
vrij enge grenzen zijn gesteld. Dat vereist volgens goed Nederlandse opvatting de
goede trouw, niet lakse of serviele tegemoetkoming aan misbruik van bevoegd
heid.
J. L. van der Gouw
Een uitstekend conserveringsmiddel voor leren banden
ln bijlage X van het voor een deel ook voor ons archivarissen belangrijke boek
van H. J. Plenderleith, 'The Conservation of antiquities and works of art' (Lon
den, Oxford University Press, 1957) staat een conserveringsmiddel voor leren
boekbanden, dat verkrijgbaar is bij Messrs. Baird Tatlock (London), Ltd., 4 St.
Cross Street, Hatton Garden, E.C.I. Men kan het echter even goed en waarschijn
lijk goedkoper, laten bereiden door een apotheker, al schijnen sommige der vier
ingrediënten nogal moeilijk verkrijgbaar te zijn.
Daar nog het Engels noch de chemie (dit laatste vak is voor mij zelfs een geheel
gesloten boek) mijn sterkste zijden zijn, geef ik het recept hieronder in het Engels:
Lanolin (anhydrous) 7 oz. or 200 g.
Cedarwood Oil 1 fluid oz. or 30 ml.
Beeswax y2 oz. or 15 g.
Hexane (or Petroleum Ether B.P. 60°80°C). 11 fluid or 330 ml.
Te mijnen burele zijn in de loop van enige maanden alle in archief en biblio
theek aanwezige leren banden met dit middel behandeld. Het is vrij vloeibaar en
gemakkelijk met een penseel aan te brengen. Het uitwrijven, enige dagen later,
geschiedt het best met een zachte borstel. Het resultaat is werkelijk verbluffend:
de banden zien er weder als nieuw uit.
De kosten hebben enige tientallen guldens (ongeveer 35.bedragen, maar
dit is een alleszins verantwoorde uitgave. Ik kan het gebruik van dit wondermid
del ten zeerste aanbevelen. Het enige is natuurlijk, dat ik nu nog niet kan beoor
delen, hoe de ermee behandelde banden zich op den duur zullen houden, doch
ik heb daarover de beste verwachtingen. De naam van de tinctuur, om het mid
del maar eens zo te noemen, spreekt trouwens boekdelen. Zij luidt: 'British Mu
seum Leather Dressing': het Britse Museum zal zijn naam niet (laten) geven aan
een middel, dat niet beproefd en goed bevonden is!
J. J. Beyerman
[31]
[30]