geschieden, doch het lijkt mij mogelijk, dat in de praktijk in bepaalde gevallen hiervan zal moeten worden afgeweken. Een definitie van het herkomstbeginsel in de wet, die ten slotte geen leerboek is, lijkt mij niet op haar plaats. En nu artikel 4 in zijn nieuwe gedaante met de mogelijkheid fotografische reprodukties van alle van de overheid afgedwaalde archiefbescheiden te doen vervaardigen. fn het Voorlopig verslag van de Eerste Kamer over het oorspronkelijk ontwerp van wet komt te dezer zake de volgende passage voor: De vele leden, met wier opmerkingen dit deel van het verslag opende, verklaar den in dit verband het denkbaar te achten, de verplichting, welke artikel 4 in het leven beoogt te roepen, met betrekking tot stukken van historische of archivali sche waarde als vervuld te beschouwen, indien aan de Overheid de gelegenheid is gegeven ten behoeve van haar archieven van deze stukken microfoto's te ver vaardigen'. 'De Staatssecretaris' aldus prof. dr. D. Simons op blz. 14 van zijn op 27 ja nuari 1961 op de jaarvergadering van Uw vereniging gehouden voordracht over De betekenis van art. 4 jo. art. 39 van het ontwerp Archiefwet 1959' - 'heeft daarop nauwelijks geantwoord, omdat hij het stelsel van het wetsontwerp meer principieel heeft verdedigd. Doch' - zo gaat prof. Simons verder 'verdient het geen aanbeveling deze gedachte tot uitgangspunt te nemen voor een nieuwe regeling? Ik zou mij kunnen voorstellen' zo vervolgt prof. Simons 'dat in een Ar chiefwet aan de bezitters van archiefbescheiden onder zekere garanties de plicht zou worden opgelegd deze een korte tijd af te staan teneinde daarvan fotocopieën of andere copieën te doen maken enz. Het nieuwe artikel 4 stoelt op de in de Eerste Kamer geponeerde en door prof. Simons overgenomen en nader uitgewerkte gedachte. Dat de plicht tot het afge ven van archiefbescheiden, die van de overheid zijn afgedwaald, niet meer in de wet voorkomt, moet nu wel, althans ten aanzien van het verleden worden aan vaard. Het bij de behandeling van het ontwerp Archiefwet 1962 in de Tweede Ka mer door de heer Vermooten ingediende amendement, dat de strekking had in ieder geval voor de toekomst het ontstaan van privaatrechtelijke aanspraken op archiefbescheiden uit te sluiten, sloot, materieel gezien, aan bij het betoog van Staatssecretaris Scholten, dat archiefbescheiden naar hun aard zijn bestemd voor de publieke dienst. Maar' zo stelde mr. Scholten 'ik heb rekening te houden 'en dit is mijn hele betoog bij de algemene beschouwingen geweest 'met de politieke realiteit, met de realiteit van een bepaalde gedachtengang, die in de Eerste Kamer naar voren is gekomen en die heeft geleid tot verwerping van het ontwerp met deze oude artikelen 4 en 39'. De Staatssecretaris heeft dan ook zeer ernstige bezwaren tegen het amendement gemaakt en het de Kamer sterk ontraden. Het amende ment van de heer Vermooten, dat hij later in enigszins gewijzigde vorm heeft ingediend werd verworpen met 79 tegen 40 stemmen. Maarzo blijkt [12] uit het vorenstaande het laatste woord is hierover nog niet gezegd. Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het had in de lijn van deze voordracht beter gepast, wanneer na hetgeen ik omtrent de verhouding van de wet tot andere wetten heb gezegd, het nu volgende punt: de werkingssfeer van de Archiefwet 1962 was gevolgd. Deze afwijking heb ik mij veroorloofd, omdat het mij voor kwam, dat een onderbreking van het betoog met een zijsprong naar Uw vakter rein langzamerhand wel gewenst was. Onder de werkingssfeer van de archiefwet zijn de archiefbescheiden van alle pu bliekrechtelijke lichamen en organen gebracht, met uitzondering van de archief bescheiden van de burgerlijke instellingen van weldadigheid, waarvoor opneming van een bepaling in de Armenwet gewenst werd geacht, omdat die bepaling dan tevens op de gemengde instellingen van weldadigheid betrekking zou hebben. Wat is nu met die publiekrechtelijke organen de publiekrechtelijke lichamen kunnen m.i. verder buiten beschouwing blijven bedoeld. 'De term overheidsorganen' zo kunt U lezen in het slot van de toelichting op artikel 1 van het oorspronkelijk wetsontwerp 'in het derde lid (thans tweede lid) wordt gebruikt in de ruimst mogelijke zin, zodat daaronder zowel de bestuurs organen vallen, alsook die organen, commissies en personen, die een wetgevende, rechtsprekende of adviserende taak uitoefenen'. Omtrent de inhoud van het begrip overheidsorganen het woord 'begrip' verdient m.i. de voorkeur boven het gebezigde woord term, hetwelk in etymolo gische zin juist een scherp omlijnde betekenis heeftbestaat in de staats- en administratiefrechtelijke literatuur geen eenstemmigheid; vandaar dat het tweede lid wel een verruiming van het begrip overheidsorganen inhoudt, doch geen defi nitie geeft. Het komt mij voor, dat in de praktijk met het verruimde begrip over heidsorganen zeer wel te werken zal zijn en het met eventuele grensgevallen, die mij tot nu toe niet bekend zijn, wel zal los lopen. De vraag is gesteld of Naamloze Vennootschappen en stichtingen, die, afgezien van de private rechtsvorm, als een soort verlengstuk van de overheid zijn te be schouwen, niet onder de werkingssfeer van de Archiefwet dienen te worden ge bracht. Overweging van deze vraag leidde tot de slotsom, dat het bezwaarlijk moet wor den geacht de archiefwet te doen derogeren aan de privaatrechtelijke regelingen, zoals deze o.m. zijn neergelegd in het Wetboek van Koophandel en in de Wet op de Stichtingen. Ook al zou men zich van dit bezwaar distancieren, dan nog bleek bij de uitwerking van deze gedachte zich een zodanige casuïstiek voor te doen, dat hiervoor geen bevredigende oplossing kon worden gevonden. Tenslotte nog enkele opmerkingen over de inhoud van de begrippen zorg, beheer en toezicht, waaraan bij de openbare behandeling van het oorspronkelijke wetsontwerp in de beide Kamers uitvoerige beschouwingen zijn gewijd. Deze niet in de wet om schreven begrippen ontlenen dus hun betekenis aan de geschiedenis van de tot standkoming van de Archiefwet 1962 en aan die van haar voorgangster, de Ar chiefwet 1918. Aangezien de vorenbedoelde beschouwingen vrijwel uitsluitend betrekking had- [13]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1963 | | pagina 10