bewaring in hun archief'. Daarop volgt dan echter onverwacht: na twee jaren
mogen ze vernietigd worden. Het argument zal geweest zijn, dat de tabellen op
overzichtsstaten overgebracht waren en de visitatie hernieuwd werd, zodat de oude
gegevens overbodig werden. Naar mijn ervaring bevatten zij, alle voor zich, wel
degelijk nuttige gegevens, die volstrekt niet door regelmatige herhaling overbodig
gemaakt zijn. In elk geval behoorden en behoren al dergelijke gegevens
ter beschikking van de archivaris te komen om te zien wat er van zijn gading in is.
Een andere nuttige bepaling bestond in het oude reglement op de vacaturen,
art. 14. Wanneer de predikant uit een gemeente vertrekt, wordt het 'gewoonlijk
onder hem berustende archief' overgenomen door de kerkeraad onder behoorlijke
inventaris, waarvan blijkbaar op dat moment zelf afschrift wordt gezonden
aan het Classicaal Bestuur. Het archief wordt tijdelijk nedergelegd in een verzeker
de bergplaats met twee sloten, waarvan de sleutels, de ene bij de consulent, de
andere bij een der ouderlingen bewaard bleven. In art. 79 volgt daarop, dat binnen
acht dagen na de bevestiging van de nieuwe predikant de consulent het archief in
een kerkeraadsvergadering overdraagt, nadat het met de inventaris vergeleken is.
Men kan gerust stellen, dat de Kerk met haar archieven, bij de wisseling van de
beherende personen, aldus uitermate zorgvuldig heeft bedoeld te werk te gaan. In
dien door zorgeloosheid en verwaarlozing toch nog onverantwoordelijke dingen
zijn voorgevallen, die later nauwelijks of in het geheel niet meer te herstellen
waren, dan drukt de schuld daarvan ongetwijfeld op het geweten van die onver
antwoordelijke personen en kan zij geenszins toegeschreven worden aan het stelsel,
dat tijdens de zg. reglementenkerk t.a.v. haar archieven vigerende was.
Onder de reglementen- of besturenkerk verstaat men de Hervormde Kerk van
1816 tot 1951. Met de nieuwe Kerkorde van dit jaar treedt een andere kerkelijke
structuur op, minder genootschappelijk, meer echt kerkelijk van aard en het is dus
van belang om na te gaan, hoe thans daarin de regeling voor de archieven is.
II. In de Kerkorde, art. XXIII, is sprake van het 'toezicht'; dit heeft de zorg
voor de goederen, administraties, archieven en financiën der Kerk in al haar ge
ledingen of organen. Dit toezicht wordt volgens een eigen ordinantie (18) uitge
oefend door provinciale colleges en een generaal college van toezicht. De archie
ven nu vallen onder het zg. administratieve toezicht en dit wordt voor en in naam
van de colleges van toezicht uitgeoefend door een Commissie voor de archieven.
Deze commissie bestaat uit tenminste drie leden, benoemd door de Generale Sy
node, op aanbeveling van het generaal college van toezicht, dat daartoe de com
missie zelf raadpleegt. De commissie wordt bijgestaan door een of meer(!) ar
chivarissen, benoemd door de Synode op aanbeveling van de commissie en
gehoord het Generaal college van toezicht. Dit college ziet er ook op toe, dat
het nodige contact bestaat tussen de commissie voor de archieven en de provin
ciale kamers van toezicht.
De kerkordelijke status van de Commissie voor de archieven is de voortzetting
van haar status nog onder het oude régime. De commissie is in 1941 tot stand
gekomen tijdens het secretariaat van dr. Gravemeijer bij de Synode, nadat onder-
[174]
getekende gewezen had op de noodzaak een meer omvattende organisatie voor
het behoud van de archieven tijdens de bezetting in het leven te roepen. Van
genoemd jaar af tot de invoering van de nieuwe Kerkorde heeft de commissie
reeds onafgebroken gewerkt. Tot de eerste leden behoorden prof. dr. M. J. A. de
Vrijer, wijlen Jhr. mr. A. H. Martens van Sevenhoven en Jhr. dr. B. M. de Jonge
van Ellemeet.
Thans wordt haar werkzaamheid nader geregeld in een generale regeling voor het
toezicht. Het is niet nodig alle punten daaruit hier te releveren, wat aanleiding tot
herhalingen zou geven. Enkele zaken uit de artt. 18 tot 28 zijn echter van belang.
Vanwege de structuurverandering der Kerk alleen reeds zijn de archieven zeer toe
genomen. Het gehele beheer is nl. bestemd om onder de Kerkorde verzorgd te
worden en de archieven van het beheer, d.z. de kerkvoogdijen, waarmede de ker
kelijke archivaris vroeger geen bemoeienis had, vallen nu onder zijn taak. Het
dualisme van bestuur en beheer, kerkeraad en kerkvoogdij, is opgeheven, althans
op weg naar opheffing en dit heeft zeer merkbare gevolgen. Nu en dan veroorzaken
echter reactionaire beheerders nog grote moeilijkheden.
In art. 19 wordt uitdrukkelijk aangegeven, welke stukken in alle geval in de
verschillende archieven bewaard moeten worden. Dit is een gelukkige aanvulling
vergeleken bij het oude reglement.
In de 3de plaats worde vermeld, dat art. 20 nu ook van de vorming en aanvul
ling der archieven, niet alleen meer van bewaring, instandhouding en gebruik
spreekt.
Een uitvoerig artikel 24, dit ten 4de, is gewijd aan de toegankelijkheid van de
archieven. In principe stelt de Kerk ze open voor serieus onderzoek. De toegang
voor wat niet als oud-archief beschouwd kan worden, is beperkt, ook de inzage
van bepaalde stukken en natuurlijk van die van de laatste 50 jaar. Uitlening van
stukken heeft alleen plaats naar de instellingen, die ook de Archiefwet aangeeft.
Bij verwaarlozing van een archief kan de commissie, met machtiging van het
generaal college van toezicht, zekere maatregelen nemen.
Bij de omschrijving van de taak der commissie wordt ook gesproken over de
zorg voor de algemene kerkelijke bewaarplaatsen en de daarin bewaarde archie
ven. Dit voorschrift biedt nu een goede aanleiding om van de voornamelijk for
mele zaken, die tot nu toe besproken zijn, tot de meer materiële over te gaan.
III. Er is ook in de jaren rondom 1900 telkens over algemeen kerkelijke archief-
dépots gesproken. Dat was een gevolg van de indruk van verwaarlozing, die men
op tal van plaatsen kreeg, en waaraan ten gevolge van plaatselijke toestanden ook
dikwijls niet veel te verbeteren viel; dit laatste behoeft geen verdere toelichting.
Geconstateerd moet nu echter worden, dat er nimmer een bepaald algemeen erkend
of gesteund streven in de Kerk bestaan heeft om centrale archiefbewaarplaatsen
te bouwen. Deze zijn alleen toevallig tot stand gekomen in betrekkelijk weinig
steden, wanneer men bij grote kerkgebouwen een eigen nieuwe archiefbewaar
plaats inrichtte en hier ruimte overschoot om gastvrijheid ook aan de archieven
van andere gemeenten of besturen te verlenen. In de provinciale en de classicale
175]