Lasonder heeft het meeste systematisch en afzonderlijk doen noteren en deze notities zijn nog te raadplegen. Ook het begin van een meer stelselmatige en alge meen doorgevoerde inventarisatie volgens een bepaald model is aan zijn voor ganger en hem te danken. Natuurlijk hebben sommige opmerkingen in de verslagen gemaakt ook wel tot bepaalde maatregelen geleid, maar het gebrek aan stoffelijke middelen, of liever het gebrek aan inzicht, dat de Kerk geen geld weggooit als zij het aan haar archieven besteedt, is hier vaak een grote belemmering voor het kweken van blijvende vrucht geweest. Herhaaldelijk is het geheel onbetaalde werk van Hulsebos in het Nederlandsch Archievenblad ter sprake gebracht en ook in later jaren is te dezer plaatse meermalen aandacht aan ons onderwerp besteed. Hulsebos trok er veel op uit naar allerlei gemeenten en classicale of provinciale hoofdsteden om daar de archieven te bezoeken. Fruin achtte het een juist beleid, dat hij primair voor de goede verzorging opkwam en eerst secundair voor de in ventarisatie, die hij in beginsel trouwens aan de beheerders overliet. Opvallend zijn in deze verslagen de staaltjes van eigenmachtig en onverantwoord lenen uit de kerkelijke archieven. Met name welbekende kerkhistorici uit de 19de eeuw, zoals Van Langeraad, J. Reitsma en S. D. van Veen hadden het voorbeeld gegeven. Zij plachten geen re§u's te willen ondertekenen voor de stukken, die zij N.B. ter be studering en publicatie mee naar huis namen. 'Gelijk men ziet, bevat het verslag veel leerrijks, aldus Fruin, omtrent den verwaarloosden toestand der kerkelijke archieven. Ieder die hart heeft voor die archieven, zal zich verheugen, dat de heer Hulsebos zich met de zware en verdrietelijke taak heeft belast om dien toestand te verbeteren'. Het is ook Fruin geweest, die later de détachering van Lasonder bij de kerkelijke archieven heeft bevorderd. Dat hij in dit verband van een zware taak sprak, is te billijken, verdrietig lijkt mij een volkomen overbodige qualificatie: men deed wel verdrietige ervaringen op, doch de taak om daarin verbetering te brengen is natuurlijk niet verdrietig maar had wezenlijk een opbouwend karakter, hoe lang zaam het werk misschien van stapel ging. Vermeld moge hier ook worden, dat in deze laatste periode vóór het reglement, in 1902, een bitter verwijt is gemaakt door de president der Synode aan het adres van de rijksarchivarissen, die de archieven van de Kerk op zodanige wijze aan zich hadden getracht te trekken, dat verdere samenwerking onmogelijk was gewor den; de Synode, aldus de president, kan niets hebben tegen zoveel mogelijk licht verspreiden over de archieven, maar de Hervormde Kerk heeft toch ook het recht zelf te bepalen, hoe zij haar eigen zaken wil besturen en behoeft niet te dulden, dat anderen haar dat zouden willen voorschrijven. En wat voor verbetering was er te wachten van de overname der kerkelijke archieven bijv. door burgerlijke ge meenten? Er werd openlijk gesproken van de weinig veilige bewaring, die deze, vooral ten plattelande, maar ook in grotere gemeenten 's-Gravenhage en Haar lem worden met name genoemd boden. De gemeentearchieven, schreef Fruin zelf in 1902, worden, behoudens uitzonderingen, verwaarloosd; zij zijn voortdu rend blootgesteld aan gevaar van brand, vocht, vervuiling en vernietiging. Bij de Kerk achtte hij de toestand niet beter. Het bleef dus bij een verwijt van de pot aan de ketel, dat hij zwart zag. 172] Met de grootste voldoening mogen wij constateren, hoe geheel anders de zakelijke verhouding tussen de archivarissenwereld en het gebied van de kerkelijke archie ven al spoedig, na die storm in een groot glas water, was geworden en sedertdien gebleven is. In verschillende streken bestaat geregelde medewerking bij de inspectie en rapportering door niet-kerkelijke ambtenaren. Overigens is het opbouwend om de uitwerking van het reglement van 1919 nader te bezien. De zaak van de ar chieven der Kerk is toen over de gehele linie aangepakt en ze heeft daarna niet meer gerust. Het personeel is weliswaar uitermate beperkt gebleven, nl. tot één archivaris en zeer lange tijd met slechts één archiefbinder in zijn dienst. Als men bedenkt, dat de Hervormde Kerk een groot synodaal archief bezit, 10 provinciale (Limburg en Brabant vormen één kerkelijke provincie), voorheen 45, thans 54 classicale archieven, 160 ringarchieven en meer dan 1200 plaatselijke, dan gaat men bij zulk een bezetting als vanzelf denken aan een druppel op een gloeiende plaat. Toch zullen wij niet van onbegonnen werk spreken. Vooreerst gaan alle archieven der N.H.K. op een zeer ordelijke ontstaansbasis terug, waarover straks iets meer gezegd zal worden; ten 2de zijn de archieven tot in de 19de eeuw, blijkens de toestand, die men ook nu nog kan constateren, gewoonlijk met respect aan gezien d.w.z. men bleef er van af en dit kwam aan hun behoud ten goede, totdat de activiteit van de eeuw der historie zich ook hierin niet meer onbetuigd kon laten! In de 3de plaats kan gezegd worden, dat het voortwerken op deze basis wel bijzonder veel werk zou eisen, maar dat het toch ondernomen kon worden, terwijl niemand een terminus ad quem voorschreef, waarvóór het werk gedaan moest zijn. Nu moet hieraan nog een 4de punt toegevoegd worden. Het beginsel van bewaring der kerkelijke archieven is altijd geweest, dat ze zoveel mogelijk locaal diende te zijn. Daartoe werd dus een beroep gedaan op scribae of secretarissen der ver schillende besturen. Van een aantal onder hen mag gezegd worden, dat zij een behoorlijk gevoel van verantwoordelijkheid voor hun archieven hadden en hebben en dank zij hen kon de archivaris een goed begin maken. Helaas had hij geen ambtelijk recht van spreken bij het vaststellen van gebrek aan verantwoordelijk heid. Zijn opdrachtgeefster was de Algemene Synodale Commissie; deze moest ingrijpen en het lijdt geen twijfel of langs deze tussenweg zijn verschillende goed bedachte maatregelen verloren geraakt. Ofschoon in het Reglement op de archieven slechts sprake was van de bewaring, de instandhouding en het gebruik der archieven, waren elders in de kerkelijke reglementen toch ook gegevens te vinden over de vorming der archieven. Voorge schreven was de aantekening der handelingen van de kerkeraden en der ingekomen en uitgaande stukken en de bewaring hiervan. Een index van het archief moest aanwezig zijn. Dubbele registers van gedoopten, lidmaten en van huwelijken moes ten worden bijgehouden, alles zoals het van den beginne aan in de Hervormde Kerk reeds geregeld was. Een goede nieuwigheid vormde het voorschrift, dat de tabellen van de schriftelijke kerkvisitatie, door de Classicale Besturen om de twee jaren gehouden, na door de Provinciale Kerkbesturen en de Algemene Synodale Commissie gezien te zijn, teruggezonden werden aan de Classicale Besturen 'ter [173]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1963 | | pagina 4