Het kan hier niet de plaats zijn om de geschiedenis van het Nijmeegse archief te verhalen; men leze de inleiding van dr. De Jong. Ik wil alleen wijzen op het werk van Paul Nijhoff, van wie in 1850 verscheen: Berigt aangaande het Oud Archief der Stad Nijmegen1 en in 1864: Inventaris van het Oud Archief der Ge meente Nijmegen. Opgemaakt volgens besluit van heeren gedeputeerde staten der provincie Gelderland, van 20 Maart 1849. De gemeente Nijmegen is de eerste gemeente geweest, welke van de door het Provinciaal Bestuur geopende gelegen heid haar oude archieven te laten beschrijven gebruik maakte. Hiermede heeft het toenmalige Gemeentebestuur een goed voorbeeld gegeven. Nijhoffs beschrijvingswijze was voornamelijk afgestemd op het belang van de historici, gelijk men dat in die tijd zag. Het eerste gedeelte van de Inventaris bevat dan ook een Tijdrekenkundig Register, terwijl in het tweede gedeelte, dat aan merkelijk korter is, een overzicht van voorhanden boeken en registers wordt ge boden. Hoewel het belangrijkste uit de charters en andere losse bescheiden in het Tijdrekenkundig Register vermelding vindt, is het resultaat van de gevolgde werk wijze, dat het archief niet in zijn volle omvang beschreven is. Een nieuwe, archi- vistisch beter verantwoorde inventarisatie was een kleine eeuw na de verschijning van P. Nijhoffs Berigt een dringende eis geworden. Een eis, waaraan dr. De Jong in 1942 tegemoet kwam door het laten vermenigvuldigen van zijn Voorloopige Inventaris van het Oud-archief der Gemeente Nijmegen in stencil, en tenslotte in 1960 met de uitgave van de hier aangekondigde inventaris in vier delen. Een werk, dat respect afdwingt. Voor de indeling van zijn inventaris nam dr. De Jong de beschrijving ten voor beeld, welke nu wijlen Jhr. mr. (dr.) D. P. M. Graswinckel in 1935 in druk liet verschijnen van het oud-archief der gemeente Arnhem. Dit is juist gezien. Niet alleen heeft de inventaris-Graswinckel zijn nut en bruikbaarheid ruimschoots be wezen, maar het verdient ook aanbeveling om de oude archieven der drie vroegere Gelderse hoofdsteden zoveel mogelijk op gelijke voet te behandelen. Trouwens, de inventaris van het oud-archief der gemeente Zutphen (1941) van de hand van mejuffrouw dra. W. E. Smelt volgt in grote lijnen de indeling van de inventaris- Graswinckel. Te betreuren valt slechts, dat er om redenen van bezuiniging des tijds door Jhr. Graswinckel bekortingen moesten worden toegepast, waaraan me juffrouw Smelt, wier inventaris minder omvangrijk was, het voorrecht had te mo gen ontsnappen. Ik doel hierbij op het specificeren van de afzonderlijke banden, katernen of delen van één serie of reeks. Dit levert weliswaar een aardige bezuini ging van drukkosten e.d. op, maar maakt het noodzakelijk om voor het gebruik in de leeszaal met ms.-inventarissen te werken. Dr. De Jong heeft zich met het oog op de omvang van zijn werk soortgelijke bekortingen moeten getroosten: men zie bijv. het begin van zijn inventaris, waar de resoiutiën van de magistraat beschre ven worden (inv. nos. 1-212). Op één belangrijk punt wijken de Nijmeegse en de Zutphense inventarisatie van de Arnhemse af: er werd van af gezien de beschrij ving door te laten lopen tot 1852. De inventarisatie gaat bij Nijmegen en bij Zutphen niet verder dan het jaar 1815. 1 Zie Nijhoffs Bijdragen voor Vaderl. Gesch. en Oudheidk., VII, 1850, blz. 225. [230] In één opzicht onderscheidt zich de Nijmeegse inventaris van die der twee an dere vroegere hoofdsteden, namelijk in de voortzetting der regestenlijsten van de oorkonden en van de brieven tot einde 15912. Terecht acht de schr. het verdrag van reductie van 21 October 1591, waarbij de stad Nijmegen weder aan Staatse zijde werd gebracht, 'een scherpe caesuur in de historie van Nijmegen, die het voortzetten van de regesten- en brievenlijst tot aan dit late jaar rechtvaardigt'3. Deze uitbreiding is te meer gerechtvaardigd door het uitzonderlijke belang van de briefwisseling uit de tijd van de Opstand tegen Spanje. De schr. heeft in de regestenlijst van oorkonden op de brievenregesten ga ik hier niet in niet alle misstellingen tijdens het afdrukken kunnen achterhalen. Op blz. 7 van deel II staat bijv. 'homo ligus' in plaats van 'homo ligius' (reg. no. 3). Op blz. 158-160 in reg. no. 508 van het verdrag van 27 Januari 1538 tussen Gelderland en Kleef c.a. (Groot Gelders Placaet Boeck, Prael. Puncten, col. 3; Lacomblet, Urkundenb., IV, S. 658) zijn de namen van Walraven van Gendt (Genth) en Johan van Pallandt(Paelant) verworden tot 'van Ernth' en 'van Peelant' In reg. no. 509 van de Kleef-Markse transfixbrief van 27 Januari 1538 bij het genoemde verdrag wordt de aandacht getrokken door 'Wessel van dem Loe, hof meester, Ingen Lymersch' en 'Henrick van Wylich lngen Hetter'. Noch 'Ingen Lymersch', noch 'Ingen Hetter' vormt een naamstoevoeging van de voorafgaande persoon. In de tekst der oorkonde staat achter het woord hofmeester 'ind ingen Lymersch', waarop volgt 'Herman van Wachtendonck, marschalck, ind tho Cra- nenbergh amptluyden'; bedoeld wordt, dat Wessel van dem Loe hofmeester en ambt man in de Liemers is en dat Herman van Wachtendonck maarschalk en ambtman te Cranenburg is. Op analoge wijze staat er weinig verder in de oorkondetekst: 'Johan van Aldenbouckum tho Goch, Otten van Wylich tho Gennep, Henrick van Wylich ingen Hetter amptluyden'De drie genoemden zijn dus onderscheidenlijk ambtman te Goch, te Gennep en in de Hetter (vergel. Groot Gelders Placaet Boeck, Prael. Puncten, col. 17). Bij het bewerken van reg. no. 509 is onvoldoende rekening gehouden met de functie van het woord 'amptluyden' in de tekst der oorkonde. Bij deze opmerkingen wil ik het laten. Slechts nog dit. Is het niet ongerijmd om het Archief van kapittel en kerk van Sint Steven als Aanhangsel I tot de Inventaris op te nemen, terwijl de archiefjes van de overige middeleeuwse geestelijke instel lingen bijeengebracht zijn in afdeling VIII, onderafdeling C 4 van de Inventaris 2 Het zou juister zijn de term 'regestenlijst' niet uitsluitend te bezigen voor de lijst von oorkonden-regesten. Immers de z.g. 'brievenlijst' is geen lijst van in extenso weer gegeven brieven, maar van brieven in regest. Men zegge: regestenlijst van oorkonden en id. van brieven. 3 Een grosse van het verdrag van reductie van 21 Oct. 1591 berust in het oud-archief der stad, inv.no. 2914. Een merkwaardige bijzonderheid ervan is, dat dit stuk pas achteraf bezegeld werd. Toen de in Januari 1592 nieuw opgetreden magistraat de stedelijke charters inspecteerde, bleek, dat de voor de stad bestemde grosse wel de ondertekening van Prins Maurits droeg, maar niet bezegeld was (raadsresol. van 1 Maart 1592, vergel. mijn De Reformatie der Geestelijke en Kerkelijke Goederen in Gelderland, in het bij zonder in het Kwartier van Nijmegen, 1939, blz. 292, noot 1). [231

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1963 | | pagina 33