Boekbespreking
Nederlandse Archief terminologie, door drs. J. L. van der Gouw, mr. H. Harden-
berg, dr. W. J. van Hoboken en dr. G. W. A. Panhuysen. Archivistica. Publicaties
van de Archiefschool, no. 2. Zwolle, W. E. Tjeenk Willink, 1962.
De publicaties der huidige archiefschool onder de benaming Archivistica volgen
elkander niet in groten getale op. Verscheen no. 1, de Inleiding tot de Archivistiek
door J. L. van der Gouw, in 1955 (besproken in jaargang 1956/57 van het Ar
chievenblad), eerst zeven jaar later heeft no. 2 onder de hierboven weergegeven
titel het licht gezien. Gaf de recensent uit 1956 reeds uiting aan zijn teleurstelling
over het ontbreken van een Ten Geleide door de directeur der Archiefschool, ook
thans is dat gemis niet aangevuld. Nu gelijk toen blijven wij aangaande de opzet
van de reeks in het duister tasten. Hetgeen anders aan de verdiensten dezer tweede
publicatie allerminst afdoet!
De aanleiding tot de samenstelling van deze lijst van archieftermen is gelegen in
een besluit van het tweede Internationale in 1953 te Scheveningen gehouden Ar
chiefcongres tot instelling van een internationale commissie voor archiefterminolo
gie onder voorzitterschap van mr. H. Hardenberg. Op het congres van 1956 te
Florence besloot men om in ieder land door een kleine commissie een lijst van
de meest gangbare archieftermen te doen opstellen en voor Nederland werd deze
gevormd door de vier collega's, wier namen hierboven als auteurs zijn vermeld.
Hun eerste ontwerp is in 1958 tijdens de studiedagen voor archief ambtenaren aan
de kritiek der Nederlandse vakgenoten onderworpen en met hun opmerkingen
heeft de commissie zoveel mogelijk rekening gehouden. Het nieuwe handboek is
dus in zekere zin door algemene samenwerking tot stand gekomen.
De principiële gedachte, die aan het werk ten grondslag ligt, is overigens heel
wat ouder dan 1953, al is het een verdienste van het congres te Scheveningen, dat
het de zaak op internationaal niveau heeft gebracht. Dat eenheid van archief
terminologie van bijzonder belang is, werd reeds in 1898 door de samenstellers
onzer Handleiding, pioniers ook op dit terrein, uitgesproken. In het zesde hoofd
stuk, getiteld: Over het conventioneel gebruik van eenige termen en teekens, heb
ben zij daar in de laatste zeventien paragrafen van hun boek wenken en voor
schriften gegeven. Vreesden zij op verzet te zullen stuiten? In par. 84 spreken zij
met nadruk over de wenselijkheid van eenheid in terminologie en sporen zij hun
vakgenoten aan om 'in dergelijke onverschillige zaken eigene gewoonten op te
geven en zich naar anderen te schikken'. Blijkbaar heeft men de redelijkheid van
dit verlangen al spoedig ingezien en is die eenheid snel gemeen goed geworden.
Voor verscheidene latere generaties van archiefambtenaren reeds is het gebruik
van een vaste terminologie iets vanzelfsprekends geworden en het is diezelfde ge
dachte, waardoor de samenstellers van dit nieuwe boek zijn geleid. Door hun ge
zamenlijke arbeid hoe ver hierin ieders aandeel is gegaan, blijkt niet en de
namen staan kennelijk in alfabetische volgorde hebben zij hun ambt- en vak
genoten een uitzonderlijk grote dienst bewezen.
Het boekje is op het eerste gezicht wat eigenaardig van opzet, al doet deze aan
die der Handleiding denken, behalve dan dat nu de polemiek ontbreekt, die des
tijds niet kon worden gemist. In vijf afdelingen en in 125 definities, die van meer
of minder uitvoerige toelichtingen zijn voorzien, passeren hier de zakelijke ar
chieftermen de revue. Het personeel, dat er mede werken moet, komt in deze
handleiding niet voor. Een handboek als het onderhavige zal men bezwaarlijk tot
de opwindende litteratuur kunnen rekenen. Voor de beginnelingen moet het,
dunkt mij, wel 'une mer a boire' lijken en toch voor wie er kijk op heeft gekregen,
is het bijzonder instructief, juist doordat het op bondige wijze bepaalde gedachten
en inzichten weet te formuleren. Persoonlijk kan ik niet anders zeggen, dan dat ik,
al bladerend en lezend, ondanks een nu bijna veertigjarige ervaring toch nu en dan
door een bepaalde definitie zo'n onderwerp in een ander licht kon bezien.
Wie een boekje als dit nauwkeurig wil doorlezen en becritiseren, zal vermoede
lijk wel enkele slakken ontmoeten, geschikt om met zout te bestrooien. Het lust
mij niet om dat te doen. In de praktijk zullen dergelijke gebreken, zo zij er zijn,
wel te voorschijn komen. Liever wil ik aan de vier samenstellers hier een ere
saluut brengen voor het werk, dat zij tot stand hebben gebracht. De kwalificatie
'bene meriti' hebben zij naar mijn mening alleszins verdiend.
A. J. van de Ven
Dr. J. A. B. M. de Jong, Het Oud-archief der Gemeente Nijmegen. Uitgegeven
door de Gemeente Nijmegen 1960. Delen I-IV, inh. Inventaris met Voorwoord en
Inleiding, Regestenlijst, Brievenlijst, Lijst van Kaarten en Tekeningen, alsmede
Index en Errata op de delen I-III.
Mijn eerste kennismaking met het oud-archief van de Keizer Karelstad dag
tekent uit de ambtsperiode van de gemeentearchivaris drs. M. P. M. Daniëls. De
heer Daniëls is vooral bekend geworden als kenner van Romeins Nijmegen en als
archaeoloog. Aan het archief kon hij, bij gebrek aan archivistisch geschoolde hulp
krachten, geen ordeningswerkzaamheden verrichten. Ik blijf hem veel dank ver
schuldigd voor de grote voortvarendheid, waarmede hij mij geholpen heeft bij
mijn studie over de lotgevallen der geestelijke instellingen en haar goederen sedert
de Reformatie, voorzover deze studie de stad Nijmegen betrof. Het bleek mij
toen, dat het oud-archief ondanks de ondergane omvangsvermindering door
opruimingen of door verwaarlozing veel rijker aan inhoud was dan men reeds
op grond van de vele opstellen en geschriften van H. D. J. van Schevichaven,
Daniëls' voorganger, kon verwachten. Aan de heer De Jong, de huidige gemeente
archivaris, komt de lof toe de inhoud van het archief op goede wijze toegankelijk
te hebben gemaakt.
[229
228