geven om juist ook met afweging van de belangen de bewindsman van O., K. en W. van
zijn deskundig oordeel te laten blijken.
Dat ik in de Tweede Kamer, zoals de geachte afgevaardigde de heer Diepenhorst heeft
gezegd, een vagere toezegging zou hebben gedaan dan destijds bij de eerste behandeling
in de Eerste Kamer, mijnheer de Voorzitter, moet ik wel ontkennen. In de Tweede Kamer
werd mij nl. gevraagd, of ik een toezegging kon doen om deze gehele zaak meteen bij
algemene maatregel van bestuur te regelen. Ik wil de mogelijkheid openlaten dat beslis
singen op dit terrein ook weer krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen wor
den genomen. De mij gevraagde toezegging had dus een wijdere strekking dan destijds
hier aan de orde was geweest. Vandaar dat ik die toezeggging niet heb gedaan, maar ik
wil natuurlijk wel de toezegging doen, dat juist in die gevallen van doorlopende registers,
zoals ook bij het handelsregister het geval is, van de opschortingsmogelijkheid, die de
wet geeft, gebruik wordt gemaakt indien de aard van de registers dat noodzakelijk maakt.
De geachte afgevaardigde de heer Van Meeuwen heeft in dit geval volkomen terecht ge
zegd: de wet geeft deze mogelijkheid, dus waarom zouden wij er behoefte aan hebben,
hiertegen nog bezwaren te maken. Dat ben ik geheel met de geachte afgevaardigde eens.
De geachte afgevaardigde de heer Van Riel heeft voorts in verband met art. 8 van de
Archiefwet nog een vraag gesteld ten aanzien van de aansprakelijkheid.
De heer Van Riet (V.V.D.): Excellentie, ik heb mij vanmiddag misschien niet duidelijk
uitgedrukt. Ik heb bedoeld te vragen: Wie geeft na het overbrengen de verklaringen af:
de archivaris of de hypotheekbewaarder?
De heer Scholten, Staatssecretaris van O., K. en W.: Na de overbrenging uiteindelijk
de archivaris. Ik dacht, dat de geachte afgevaardigde een vraag over de aansprakelijkheid
had gesteld.
De heer Van Riel (V.V.D.): Zo bedoel ik het; dat is voor mij het punt.
De heer Scholten, Staatssecretaris van O., K. en W.: Dan zou het op dat moment ten
slotte de archivaris zijn.
De heer Van Riel (V.V.D.): Maar dan komt U juist voor de kwestie: de hypotheek-
bewaaider oordeelt niet, maar zoekt, als deskundige. Zijn specifieke deskundigheid wordt
neergelegd in de hypotheekverklaring.
De heer Scholten, Staatssecretaris van O., K. en W.: Hij oordeelt niet, dank zij ons
negatieve stelsel, hetwelk de geachte afgevaardigde zich ook nog van destijds herinnert.
Indien de archivaris stuit op moeilijkheden op dit terrein, zal hij toch ongetwijfeld het
deskundig advies van de hypotheekbewaarder kunnen inwinnen.
De heer Van Riel (V.V.D.): Ik had gedacht: Is het niet zo, dat de registers in het archief
worden opgeborgen en dat de hypotheekbewaarder ook dan de verklaring blijft afgeven?
Dan loopt de zaak helemaal rond.
De heer Scholten, Staatssecretaris van O., K. en W.: Ik wil dit gaarne bezien, mijnheer
de Voorzitter. Ik meende, dat de geachte afgevaardigde ten aanzien van de aansprakelijk
heid van de hypotheekbewaarder ook nog een vraag had gesteld. Ik dacht, dat dat punt
opgelost was.
De heer Van Riel (V.V.D.): Dat is ook opgelost.
De heer Scholten, Staatssecretaris van O., K. en W.: Bij de wet van 3 april 1922 voor
of na die periode van 35 jaar, waarop de geachte afgevaardigde doelde is in art. 8
gesteld, dat alle aansprakelijkheid van de bewaarders van de hypotheken, het kadaster
en de scheepsbewijzen ten opzichte van het publiek wordt vervangen door een aan
sprakelijkheid van de Staat. Die persoonlijke aansprakelijkheid is er dus niet meer.
De heer Van Riel (V.V.D.): Dat wist ik, maar geldt het ook voor de archivaris?
De heer Scholten, Staatssecretaris van O., K. en W.: Het is normaal burgerlijk recht,
dat de overheid aanspi akelijk is voor haar ambtenaren. Hier is een bepaling, waarbij
een overgang van de aansprakelijkheid is geregeld, en daarom is dit afzonderlijk in de
wet opgenomen; wanneer hier niet een overgang was geweest, zou er helemaal geen
[218]
aparte bepaling zijn geweest. Ik meen, dat de gewone aansprakelijkheid van de Staat bij
een onrechtmatige overheidsdaad van toepassing is.
De geachte afgevaardigde heeft voorts gevraagd wat het oordeel van de Staatssecreta
ris is over een stelling bij de dissertatie van mevrouw Meilink. Hij heeft er de aandacht
op gevestigd, dat het juist is, in deze Kamer geen academische discussie te houden.
Uiteraard is over een stelling bij een proefschrift een academisch debat mogelijk; dit is
mede het doel van een dergelijke stelling. Een aanmeldingsplicht is er inderdaad niet.
In de discussie vindt U de aanmeldingsplicht nergens terug; in geen van de drie be
handelingen, die wij hebben gehad in de beide Kamers van de Staten-Generaal. Of er
te weinig aandacht is geweest, zoals in die stelling naar voren wordt gebracht, is
uiteraard een kwestie van waardering. Indien men de meldingsplicht zou invoeren, zou
er uiteraard ook een strafsanctie nodig zijn, want anders zou die meldingsplicht niet veel
zin hebben. In de gegeven oplossing van de fotocopieermethode heb ik er geen behoefte
aan gevoeld nog een afzonderlijke meldingsplicht daarnaast te stellen.
[N.a.v. de beschouwingen van de heer Van Hulst, over de materiële positie der archi
varissen merkt de Staatssecretaris op dat de positie van de archivaris, hoe belangrijk
ook, niet direct in deze wet wordt geregeld, althans wat zijn honorarium betreft. Hij
heeft reeds in de Tweede Kamer gezegd dat dit een probleem is, dat onderdeel is van
een veel complexer vraagstuk, waarover besprekingen met Binnenlandse Zaken gaande
zijn. En hij vervolgt:]
De geachte afgevaardigde de heer Van Riel heeft ten slotte wat dit onderdeel betreft
nog gesproken over de systematische recrutering van archivarissen. Ik moge in de eerste
plaats opmerken dat nog niet lang geleden maatregelen zijn genomen om een betaalde
stage mogelijk te maken, waardoor de recrutering al een zekere aanmoediging krijgt.
Ik wil er wel bij opmerken dat er op dit moment bij de hogere archiefambtenaren
en de geachte afgevaardigde doelde speciaal daarop in verband met de universitaire
sfeer geen vacature is. Ik geloof niet dat het goed zou zijn, mijnheer de Voorzitter,
hier een grote actie te gaan voeren in de geest van: zorg dat je erbij komt, maar wel
zal de Regering voor de toekomst er voor hebben te zorgen dat er mensen bijkomen.
[Tenslotte geeft de Staatssecretaris beschouwingen over het bovengenoemde strijdpunt].
De heer Van Riel (V.V.D.): Mijnheer de Voorzitter! Ter wille van het feitelijk belang
van de zaak wil ik nog een enkel woord spreken over de positie van de hypotheekbe
waarder. Aan de archivaris kan men afschriften vragen, maar men moet zelf aangeven,
waarvan de archivaris een afschrift moet produceren. Doet de archivaris dat kopiëren
verkeerd, dan is naar mijn gevoel de Staat krachtens burgerlijkrechtelijke verhouding
aansprakelijk, zoals de heer Staatssecretaris het stelde. Wat de hypotheekbewaarder daar
tegenover doet, is verklaringen afgeven over inschrijvingen; hij zoekt zelf krachtens
ambtsplicht, anders dan de archivaris, trekt conclusies omtrent wat relevant is en geeft
daarna een afschrift. Ik betwijfel derhalve of, gezien de positie van de archivaris, zoals
die in art. 8 der Archiefwet is geformuleerd, en daartegenover de bijzondere functie van
de hypotheekbewaarder, de beschadigde particulier hetzelfde bereikt, wanneer de archi
varis een vergissing maakt bij het zoeken in de registers, niet bij het kopiëren daarvan,
of wanneer de hypotheekbewaarder een fout bij het nazoeken en concluderen maakt.
Dit brengt met zich, dat ik toch wil adviseren om, ook als het register in het archief
ligt, de hypotheekbewaarder de verklaringen te laten afgeven. Ik zie niet in, dat iets
zich daartegen verzet.
De heer Scholten, Staatssecretaris van O., K. en W.: Mijnheer de Voorzitter! Naar
aanleiding van de suggestie van de geachte afgevaardigde de heer Van Riel wil ik
gaarne de toezegging doen, dat ik deze suggestie zal bezien. Het is inderdaad mogelijk,
dat hier een probleem ligt, maar ik meen, dat nadere studie ter zake vereist is.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het wetsontwerp wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
[219]