De heer Van Riel (V.V.D.): Mijnheer de Voorzitter!Eind goed, al goed! Wij hebben indertijd grote waardering gekregen voor de heer Staatssecretaris bij de verdedi ging van het eerste wetsontwerp in de Eerste Kamer, even grote waardering voor de gevonden oplossing, inventief, praktisch en ten slotte voor iedereen aanvaardbaar, zij het met voorbehouden. Het is prettig dit te kunnen zeggen, want ik stem volkomen in met het voorstel, zoals het nu ter tafel ligt. Wel zijn er een paar kleine punten. Bij de discussie in de Tweede Kamer is gewezen op de 19-eeuwse dogmatiek van de heer Buys, de beroemde Leidse professor. Er is meer 19e-eeuwse dogmatiek. Er is een zeer beroemde 19e-eeuwse dogmatiek van de grote archivaris Fruin, een van de leidende figuren in de archiefwereld, en met deze dogmatiek komt nu, naar mij weieens is verteld, het aanvaarden van het systeem van fotocopieën, zoals de Staatssecretaris dat nu heeft ontworpen, enigermate in strijd. Wat was de kwestie zeer in het kort en zeer vereenvou digend geschetst? Oorspronkelijk heeft men geschiedenis geschreven aan de hand van denkbeelden, daarna is men geschiedenis gaan schrijven aan de hand van archieven. Die archieven waren veelal gesloten; zij zijn op zekere ogenblikken, die in een aantal landen onderling verschillen, omstreeks 1850 opengesteld. Toen ging men om het weten schappelijk onderzoek wat eenvoudiger te maken de dingen ordenen naar de veronder stelde behoeften dier historici. Men maakt in zekere zin van archieven historische basis collecties. Daartegen is nu de heer Fruin in een geweldige en uiteindelijk succesvolle strijd opgekomen. Een archief is de neerslag van een administratie, het is een overheids archief, dat voor overheidsdoeleinden in een bepaalde periode heeft gediend. Mijnheer de Voorzitter! Toegevoegde fotocopieën zijn uit dat standpunt enigszins dubieus, maar in elk geval voor mij aanvaardbaar. De tweede kwestie is ook door de heer Van Meeuwen al even aangeroerd, ik meen ook door de heer Diepenhorst, nl. de kwestie van de hypothecaire registers. Ik heb de artikelen van mr. Nakken in het 'Weekblad voor Privaatrecht, Notarisambt en Re gistratie', 4708 tot en met 4715, ook gelezen. Ik heb er bijzonder veel uit geleerd dat ik niet wist. Ik had nooit een zo grondige voorstelling gekregen van de uitermate sub tiele techniek van onze eigendomsadministratie, als de Archiefwet niet op een ogenblik aan de horizon was verschenen. Ik moet evenwel zeggen, mijnheer de Voorzitter, dat de zaak toch voor een groot gedeelte buiten de materie van de Archiefwet omgaat. Dit maakt de studie van de heer Nakken echter niet minder leerzaam. De hele problematiek, die ik mij van 35 jaar geleden herinnerde, als kadaster, bewijskracht van kadaster, het negatieve stelsel, enz., rees opeens weer uit het duister op. Dat neemt niet weg, dat de kwestie van de praktische toegang tot deze uitermate ingewikkelde boekhouding toch wel belangrijk is. Ik meen, dat de bewindsman gelijk heeft wanneer hij stelt, dat men via een Archiefwet deze registers naar archieven kan doen overbrengen. Ik wijs erop, dat wij meer wettelijke regelingen hebben ik noem het reglement voor de rechterlijke macht nr. I, waarin in art. 61 aan de griffier het beheer der archieven wordt opgedragen; soortgelijke dingen zullen ongetwijfeld ook op andere plaatsen in ons staatsbestel nog te vinden zijn waar archiefbewaarders zijn aangewezen. Dat kan men echter in een nieuwe wet anders regelen. Het lijkt mij wel een punt, of archivarissen, met alle grote, ook administratieve bekwaamheden, hun toe te kennen, in deze buitengewone gespeciali seerde techniek op dezelfde manier thuis zullen zijn als de hypotheekbewaarders. Ik dacht daarom, dat het weieens verstandig zou kunnen zijn om die registers voorlopig maar te laten waar zij zijn. Een vraag is ook nog of art. 8 van de nieuwe Archiefwet het geven van uittreksels en verklaringen volledig oplost. De Staat is nl. aansprakelijk voor fouten van hypotheek bewaarders en ik heb een dergelijke regeling niet voor archivarissen kunnen vinden. Daarover zal de heer Staatssecretaris ons straks echter wel het een en ander vertellen. De hoofdzaak ligt voor mij in het praktische vlak ik geloof, dat de Staatssecretaris in de Tweede Kamer er al iets over heeft verteld dat die registers uit de Franse tijd e.d. bijna nooit meer worden geraadpleegd. Maar als die oude registers nodig zijn, zou [216] ik ze maar laten, waar ze waren. Ik wil overigens erop wijzen, mijnheer de Voorzitter, dat men burgerlijk-rechtelijke kwesties vaak ook in gewone archieven moet gaan na speuren. Dat kan heel goed. Wij hebben in Zuid-Holland regelmatig te maken met Heilige Geesthuizen en met veerrechten en dan komt de gehele burgerlijk-rechtelijke problematiek soms ook uit het archief te voorschijn. [Volgen beschouwingen alsvoren]. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb nog twee opmerkingen van meer praktische aard. Enige weken geleden is aan de Amsterdamse universiteit mevrouw dr. Meilink-Roelofsz ge promoveerd. Zij ontwikkelt een stelling, die als volgt luidt: Bij de discussie over het nieuwe ontwerp voor de Archiefwet, en wel in het bijzonder bij die over de artikelen 4 en 39, is ten onrechte te weinig aandacht besteed aan de mogelijkheid tot het invoeren van een aanmeldingsplicht. Ik zou het op hoge prijs stellen de mening van de Staats secretaris hierover te vernemen. Ik had even het gevoel, dat een aanmeldingsplicht eigen lijk wel past in de regeling, die wij nu hebben gekozen, een regeling, die het eigendoms recht onbeschadigd laat en aan de andere kant wetenschap en overheid dient. Mijnheer de Voorzitter! Wij hebben nu een uitstekend raam gekregen door een nieuwe Archiefwet. Of er een verdere opbloei van ons archiefwezen zal plaatshebben, hangt naar mijn gevoel af van salariëring, maar vooral ook van systematische recrutering en van hoger en van middelbaar personeel. Mijnheer de Voorzitter! Zelfs de buitenlandse dienst met alle glamour en aantrekkelijk heden, die daaraan in zeker opzicht is verbonden, moet systematisch aan de universiteiten gaan recruteren, als ik wel ben ingelicht. Het lijkt mij, dat het even boeiende ambt van archivaris, mischien iets minder glamour, dan toch ook een systematische recrute ring verdient. De heer Van Hulst (C.H.U.): [houdt beschouwingen over de materiële positie der archi varissen, die hier buiten beschouwing kunnen blijven]. A vondvergadering De heer Scholten, Staatssecretaris van O., K. en W.: Mijnheer de Voorzitter! Ik wil gaarne beginnen met de geachte afgevaardigden, die hedenmiddag het woord hebben ge voerd, dank te zeggen voor de woorden, die zij hebben gesproken, en vooral voor de instemming, die ik heb mogen beluisteren in hun redevoeringen. Ik wil gaarne eerst enkele opmerkingen beantwoorden, die nog zijn gemaakt naar aanleiding van de tekst van de wet. De geachte afgevaardigden de heren Diepenhorst, Van Meeuwen en Van Riel hebben allen het onderwerp aangeroerd van de registers, welke worden aangehouden op de be waringen van de hypotheken, hei kadaster en de scheepsbewijzen, waarover de heer Nakken in enkele W.P.N.R.-artikelen zijn licht heeft laten schijnen. Ik wil hierop graag kort antwoorden. Het onderwerp is destijds bij de eerste behandeling in deze Kamer aan de orde geweest. Het is ook nog aan de orde geweest bij het ingetrokken amendement- Versteeg. Wanneer de aard van de stukken hiertoe aanleiding geeft, zal ongetwijfeld gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid, die art. 5, lid 2, van het ontwerp van wet aan de bewindsman geeft. Het kan dan ook zijn, dat het wordt toegepast ten aanzien van de registers, die onder de hypotheekbewaarders berusten, en ik denk daarbij in het bij zonder aan de doorlopende registers, één van de problemen, waarop de heer Nakken doelt. Ook kan daarbij worden gedacht aan de gevallen, waarin nog sprake is van veelvuldig gebruik. Het is niet zo, dat, als er slechts een enkele keer gebruik van wordt gemaakt, het onmogelijk zou zijn, het desbetreffende register, als het is overgebracht, in het Rijksarchief te raadplegen; integendeel, ook daar geldt de openbaarheid. Ik stel mij voor, dat te zijner tijd de Archiefraad hierover in de verschillende gevallen een advies kan [217]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1963 | | pagina 26