Senez, en Charles-Joachim Colbert de Croissy, bisschop van Montpellier. Van dit
laatste gedeelte, waarvan een primitieve lijst of catalogus bestond, heb ik een in
ventaris in bewerking als supplement voor die van de hand van Bruggeman. Het
is de bedoeling, dat beide stukken tezamen na de voltooiing van het supplement
op kosten van de Franse Republiek in druk zullen worden uitgegeven. Reeds nu
genieten deze archieven bij de beoefenaars der Franse kerkgeschiedenis, onder wie
velen zich voor het z.g. Jansenisme als geestesstroming interesseren, een grote be
kendheid. Het is te verwachten, dat die belangstelling, zodra de inventaris in druk
zal zijn gepubliceerd, nog meer zal toenemen.
Is dit werk tot stand gekomen, dan zou kunnen worden overwogen, of een her
druk van Bruggeman's inventaris van het eigenlijke Clerezij-archief met alle aan
vullingen en het door hem bewerkte supplement mogelijk zou zijn. Daarbij ware
dan tevens te overwegen, hoe aan dat boek een voor de gebruikers meer overzich
telijke indeling zou kunnen worden gegeven. Of het mogelijk zal zijn om zo'n
herdruk, die één mijner pia vota is, tot stand te brengen, durf ik niet te voor
spellen.
In elk geval hoop ik u in het voorgaande duidelijk te hebben gemaakt, dat ik mij
na mijn pensionering als Rijksarchivaris niet zal behoeven te vervelen en de ker
kelijke archieven, die thans reeds onder mijn beheer staan, en die er nog aan
zullen worden toegevoegd, nog heel wat werk zullen vereisen. Ik kan slechts ho
pen, dat mij vooreerst de krachten daartoe geschonken zullen blijven worden, om
dan te zijner tijd het beheer aan een geïnteresseerde opvolger over te dragen. Die
belangstelling zijn deze archieven stellig waard.
A. J. van de Ven
In memoriam Dr. H. P. Coster
Harry Pierre Coster werd 7 mei 1886 te Parijs geboren. Het grootste gedeelte van
zijn jeugd bracht hij echter niet in Frankrijk door, maar in Duitsland, waar hij
te Frankfort aan de Main school ging. Vandaar ook, dat hij later zo voortreffelijk
Duits sprak. In zijn gymnasiumtijd verhuisde hij naar Utrecht en het was ook in
ons land, dat hij met gunstig gevolg in 1903 het staatsexamen aflegde. In Utrecht
studeerde hij vervolgens letteren en wijsbegeerte met geschiedenis als hoofdvak en
tevens tot het kandidaatsexamen rechten. In Utrecht ook promoveerde hij 9 juli
1914 bij professor Opperman tot doctor in de letteren en wijsbegeerte op een proef
schrift 'De Kroniek van Johannes de Beka; haar bronnen en haar eerste redactie'.
Tevoren reeds, met ingang van 1 juli 1910, was hij door burgemeester en wet
houders van Groningen benoemd tot 'deskundige belast met het opnieuw ordenen
en inventariseren van het oud-archief der gemeente Groningen'. Vier jaar later,
met ingang van 1 augustus 1914, werd hij benoemd tot commies bij het rijks
archief in Noord-Brabant, waar in die tijd mr. J. P. W. A. Smit rijksarchivaris
was. In zijn Bossche tijd trad Coster in het huwelijk, 20 mei 1915, met Gerarda
Jacoba Muller, een nicht van de grote Samuel Muller Fz. Toen de gemeente Gro
ningen besloot tot de aanstelling van een gemeente-archivaris, werd dr. Coster in
die functie benoemd en zo keerde hij na precies vier jaar, op 1 augustus 1918,
naar Groningen terug, waar hij tot kort voor zijn dood zou blijven wonen.
In Groningen hervatte hij zijn taak het gemeentearchief, dat voor een groot ge
deelte in de 19e eeuw met vele andere archieven vermengd in één tijdrekenkundige
orde was geborgen in het provinciaal, later rijksarchief, daar als het ware weer
uit te pellen. Bij deze 'splitsing', zoals deze werkzaamheid in de wandeling ge
noemd werd, kwamen zijn nauwgezetheid en uitstekend geheugen, speciaal in het
herkennen van bepaalde handen, goed tot hun recht. Coster mocht dan ook het
genoegen smaken, dat bij zijn pensionering, op 31 mei 1951, dit moeilijke werk,
dat hij in talloze besprekingen met zijn collega's aan het rijksarchief verrichtte,
voltooid was, voor zover dat althans mogelijk was. Deze enorme levenstaak kan
ook verklaren, waarom Coster geen enkele inventaris tot stand heeft gebracht.
Zijn overige historische studie is in andere richting gegaan dan men van hem
verwacht had. Wees de keuze van zijn proefschrift op een belangstelling voor de
middeleeuwen, in Groningen werd zijn aandacht steeds meer gericht op de 19e
eeuw. Zijn hoop zijn talrijke aantekeningen na zijn pensionering te kunnen uit
werken in een 19e eeuwse geschiedenis van Groningen, werd al spoedig de bodem
ingeslagen door een toenemende blindheid, die hem het werken weldra zo goed
als onmogelijk maakte. Zo zijn zijn historische publikaties beperkt gebleven tot
artikelen in de Groningse Volksalmanak en enige andere periodieken.
Op 1 juli 1910 is Coster, zoals gezegd, zijn loopbaan bij het archiefwezen be-
[211
[210]