kunnen leveren. Hiertoe is het niet gekomen, maar wel heeft pastoor Decider in en 1892 twee delen Bijdragen voor de geschiedenis der Roomsch-Katholieke kerk van Nederland gepubliceerd. Op Muller's voorstel om alles in eigendom aan het Rijk af te staan is het Ka- P!"ef.' fel®ld' zoals BruSgeman zegt, door een goede geest van Hollandse voor zichtigheid, met ingegaan. Muller had verdienstelijk werk gedaan, maar een tijd van vijf weken was te kort om inzicht te verkrijgen in het gehele samenstel der co ecties. ee stukken, die hij als middeleeuws had beschouwd en daarom uit het latere gedeelte had gelicht, zijn bij de nieuwste ordening teruggebracht moeten worden. Zo zegt Bruggeman, dat dit tot een moeizaam samenrapen van bestand delen, die eens verenigd waren en nu op onverwachte plaatsen te voorschijn kwa men, heeft geleid. Ik heb reeds enige malen de naam van Bruggeman genoemd en het is over zijn werk, dat ik nu kom te spreken. Aangaande zijn persoon kan ik kort zijn, omdat e ouderen onder ons hem nog hebben gekend en ik voor levensbijzonderheden an verwijzen naar het In memoriam van mijn hand in het Nederlands Archieven- nat,1JrW,aScgeb0ren in 1869' had zi'n wetenschappelijke opleiding aan het Oud-Katholiek Seminarie te Amersfoort ontvangen en van 1900 tot zijn pensio nering met het einde van 1934 was hij als ambtenaar verbonden aan het Algemeen Rijksarchief, waarna hij er nog gedurende twintig jaren het Clerezij-archief bleef beheren en in 1956 overleed. De aanleiding tot de door hem bewerkte inventarisatie van het Clerezij-archief, die zijn eigenlijke levenswerk is geweest, was het uit 1915 daterende plan van de Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën om naast de reeds versche nen publicaties uit de Romeinse archieven over de geschiedenis der katholieke kerk in de Noordelijke Nederlanden na de Reformatie, gelijk die door Gisbert rom waren bewerkt (later zijn zij vervolgd door Hensen, Post, Cornelissen en olman) uit de archieven der Clerezij een Nederlandse publicatie tot stand te brengen. In 1917 werd Bruggeman daarvoor aangezocht, maar nadat hij verschil lende rapporten had ingediend, kwam de commissie tot de conclusie, dat eerst een inventaris moest worden bewerkt. In diensttijd en in zijn vrije tijd heeft hij die inventaris tot stand gebracht en het is een moeizame en langdurige arbeid ge weest. In 1929 zag de gedrukte inventaris het licht. Dat het Kapittel in 1928 de middeleeuwse archivalia aan het Rijk in eigendom afstond, was in feite de contra prestatie voor de jarenlange door Bruggeman in diensttijd verrichte arbeid, het rukken van de inventaris en hetgeen verder in de overeenkomst is vermeld. Uit eindelijk is de inventaris te vroeg uitgegeven. Bruggeman heeft later een supple ment bewerkt en het geheel moeten overnummeren. Bovendien, en dit is een werk van onschatbare waarde, heeft hij een chronologische brievenlijst, door hem Dianum Litterarum genoemd, bewerkt. Deze lijst, bestaande uit vier folianten plus een vijfde als index, alle in zijn kleine nauwkeurige handschrift, heeft al aan vele onderzoekers goede diensten bewezen. 10 Jaargang 1956/57, 64 vlgg. [206] Hoe deze archiefcollectie, een conglomeraat eigenlijk, bijeen is gekomen, is niet tot in bijzonderheden na te gaan. Bovendien zijn verschillende onderdelen zeer uiteenlopend van omvang. Over de archieven der Apostolische Vicarissen zijn wij enigermate ingelicht door een brief van Petrus Codde aan de deken van het Utrechtse kapittel Johannes Christianus van Erckel van 5 augustus 1710'2", terwijl met behulp van Bruggeman's Diarium nog andere gegevens te vinden zijn. Zijn de papieren van Sasbout Vosmeer, die nog op een herstel van de oude regerings vorm moet hebben gehoopt, door hem aan zijn broeder Tilman te Keulen gezon den, van zijn opvolger Philippus Rovenius, die in een tijd van scherpe vervolging leefde, zijn de papieren ten dele vernietigd en ten dele in beslag genomen. Dit laatste gedeelte is in 1928 gerestitueerd. Van de Apostolische Vicarissen Van Neercassel en Codde is vrij veel archief bewaard. Daarnaast zijn er de archieven van het kapittel van Utrecht en een deel van dat van Haarlem, alsmede van gees telijken uit beide bisdommen. Voor de geschiedenis der nog ongedeelde katholieke kerk van Nederland zijn de archivalia van vóór c. 1700-1723 een uiterst belang rijke kenbron. Na de scheuring van 1723 tot 1873 volgt dan het eigenlijke archief der Oud-Bisschoppelijke Clerezij, dat dan dus een beperkter terrein bestrijkt, maar uit anderen hoofde de belangstelling van onderzoekers trekt, te weten de strijd, die men in verschillende landen heeft gevoerd tegen het streven van de Romeinse Curie naar centralisatie van het kerkelijk bestuur. Het gedeelte na 1873 is nog niet onder mijn beheer. Behoren de bovengenoemde archiefcollecties in eigendom aan het Metropolitaan- kapittel toe, daarnaast zijn er nog kleinere verzamelingen bij het Oud-Katholieke bisdom Haarlem en bij de bisschop van Deventer (deze heeft wel een bisdom, maar er zijn geen parochies, die zijn gezag erkennen). Deze laatste archiefjes heeft Bruggeman voorlopig geïnventariseerd, maar zij wachten nog op definitieve or dening. Wat bij de parochies berust, is maar zeer ten dele bekend. In 1918 heeft Bruggeman deze plaatselijke archieven bezocht en er de stukken uitgehaald, die bij de door hem geïnventariseerde collecties behoorden. Om een voorbeeld te noe men, te Leiden trof hij de correspondentie aan, die pastoor Franciscus Meganck als deken van het Kapittel had gevoerd. Eén parochie-archief is voor goed ver loren, nl. dat van de kerk aan de Oppert te Rotterdam, die bij het bombardement van mei 1940 met de pastorie is verbrand. Overigens is er door onoordeelkundig beheer waarschijnlijk nogal wat verloren gegaan. Bij de bouw van het nieuwe se minarie te Amersfoort is een brandvrije bewaarplaats ingericht, waar de verzame lingen onder mijn beheer zullen worden ondergebracht en wellicht op den duur ook de oude parochie-archieven zullen worden geconcentreerd. Bij de overeen komst van 1928 heeft het Kapittel zich verplicht zijn archieven gedurende ten minste twee dagen per week voor onderzoekers open te stellen. Na mijn pensio nering als Rijksarchivaris zal ik het beheer der kerkelijke archieven blijven be houden. Tot zo ver over het eigenlijke Clerezij-archief. Daarnaast bestaat nog een grote 20 Gedrukt: De Oud-Katholiek, 1924, 181-182. [207]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1963 | | pagina 21