te kunnen voorspellen. En hij ging voort: 'Een weinigje Jan Saliegeest zit er, om
u dit vertrouwelijk te zeggen, wel in de Heeren en in mijn Kerkbestuur boven
dien115. Ondanks deze sombere vermoedens is de heterogene verzameling middel
eeuwse archivalia der Clerezij op 1 juni 1887 aan het Utrechtse Rijksarchief in
bewaring gegeven1", waarna de verschillende Rijks- en Gemeente-archivarissen
het gedeelte, dat hun ambtsterrein betrof, hebben geordend en beschreven. Tot
1920 is alles te Utrecht gebleven, maar toen zijn de onderdelen bij de verschillende
archief depots, waar zij naar hun aard thuis behoorden, in bewaring gekomen. Ten
laatste stond het Kapittel bij overeenkomst van 16 april 1928 de verzameling aan
het Rijk in eigendom af1T, maar daaraan was toen al heel wat voorafgegaan,
waarover ik aanstonds kom te spreken. Tevoren echter nog een enkel woord over
het ontstaan dezer verzameling. Muller heeft er zich enigszins over verwonderd,
dat zich hier belangrijke archiefstukken bevonden, om een enkel voorbeeld te
noemen, het Liber Donationum van de Dom en het Liber Rubeus van het kapittel
van St. Jan, die in vroeger tijd ontvreemd moeten zijn geworden uit de archieven,
waarin zij thuis behoorden, en welke archieven overigens in een openbare bewaar
plaats berustten. Nauwkeurige gegevens bestaan over de gang van zaken niet, al
is het wel mogelijk vermoedens uit te spreken. Voor enkele stukken zou mis
schien aan aankoop te denken zijn of wellicht aan terugbezorging aan het ver
keerde adres, nadat zij waren uitgeleend. Het gros dezer archivalia is afkomstig
van kerkelijke en geestelijke instellingen en waarschijnlijk heeft men ze na de
Reformatie uit de handen der nieuwe bewindhebbers willen houden. Aanvankelijk
heeft men toen immers nog de illusie gehad, dat de maatregelen der Reformatie
van tijdelijke aard zouden kunnen zijn en zowel archieven als kerkelijke gebruiks
voorwerpen in veiligheid gebracht. Toen herstel van de oude toestand niet moge
lijk bleek, was er toch van restitutie geen sprake meer. Daar kwam bij, dat vele
dezer archiefstukken voor het goederenbeheer geen belang hadden, zodat de be
heerders dier goederen ze niet zullen hebben gemist, terwijl aan historisch onder
zoek nog niet werd gedacht. Een andere mogelijkheid, door Muller in zijn rapport
genoemd, zou kunnen zijn, dat de bekende Hugo van Heussen, schrijver van Ba
tavia Sacra en Historia Episcopatuum, ze zou hebben verzameld ter wille van zijn
werk. Ik wil dit niet verwerpen, maar voor de stukken, afkomstig van de Utrecht
se kapittelen, lijkt dit toch weinig waarschijnlijk. In de loop der jaren was overi
gens uit deze verzameling vrij wat verloren gegaan, dat later elders is te voor
schijn gekomen. Zo was aan prof. Bondam te Utrecht zonder recju te zijnen huize
de raadpleging vergund van vele honderden charters van Utrechtse en Hollandse
begijnhuizen en kloosters, die, toen de dood hem overviel, door zijn erfgenamen
in 1800 verkocht werden en in het bezit kwamen van de verzamelaar Van Mus-
schenbroek. Uit diens auctie verhuisden zij naar de in de aanvang genoemde col
lectie Cheltenham, van waar zij in 1886 naar Nederland terugkeerden, maar uiter-
15 Brief van 27 Augustus 1887. Correspondentie Rijksarchief.
10 S. Muller Fz., Het archief der Oud-Bisschoppelijke Klerezij te Utrecht. BVGO, 3e r.
IV, 209 vlgg.
17 De ruilovereenkomst is gedrukt VROA, 1928, 49-50.
[204]
aard voor de Clerezij verloren waren. Uit het handschrift van de op verschillende
charters aangebracht notities blijkt echter duidelijk hun herkomst.
Omstreeks 1830 heeft men aan Dodt van Flensburg de beschikking over de ar
chieven gegeven voor zijn verschillende publicaties, met name zijn Archief voor
kerkelijke en wereldsche geschiedenissen, inzonderheid van Utrecht (7 delen,
1839-1848). Een door hem begonnen nieuwe ordening heeft hij, gelijk ik u reeds
zeide, halverwege in de steek moeten laten. Het vermoeden bestaat, dat hij brie
ven, door hem uit de banden gescheurd, maar daardoor ook van aanwijsbare her
komst, aan de autografenverzamelaar Beeldsnijder van Voshol heeft verschaft of
meer waarschijnlijk verkocht. Die stukken zijn bij de liquidatie dezer collectie in
1921 teruggegeven18.
Ik kom nu tot de collectie, die tegenwoordig als het Clerezij-archief bekend staat.
Behalve deze heb ik ook nog een omvangrijke verzameling uit Frankrijk afkom
stige archivalia onder mijn beheer, en verder zijn er bij verschillende kerkelijke
instellingen archieven, waarmede ik nog geen of slechts zijdelings bemoeiing heb.
In zijn reeds meermalen geciteerd rapport aan het Kapittel van 1886 onderscheidt
Muller in het postreformatorische gedeelte der archieven, die in de pastorie in de
Driehoek van St. Marie berustten, drie verschillende rubrieken, te weten: 1° De
correspondentie der aartsbisschoppen sedert Sasbout Vosmeer, en hij voegt er aan
toe: zeer volumineus; 2° Correspondentiën en andere stukken betreffende uit
Frankrijk gekomen bewoners van Port Royal en hun volgelingen; 3° Bescheiden
betreffende stichtingen onder het beheer van de aartsbisschop of het Kapittel.
Aangaande dit alles is zijn achteraf bezien wat naïeve conclusie: 'Dit een en ander
kan zonder al te grote inspanning door een niet tot archivaris opgeleide persoon
geordend worden; zoo noodig wil ik (Muller) gaarne met raad en daad bijstaan'.
Een paar bladzijden verder komt hij er nog eens op terug. Betogend, dat een be
hoorlijke regeling en verzorging dezer archieven ze ook voor het wetenschappelijk
onderzoek beter toegankelijk zal maken, roept hij uit: 'Wanneer onder de leerlin
gen van uw seminarie een intelligent persoon gevonden kon worden, die belang
stelde in de geschiedenis en het verleden van uw kerkgenootschap (en het ant
woord zal toch bezwaarlijk ontkennend kunnen luiden!), dan zou deze, in de ruime
pastorie gehuisvest, tegen een betrekkelijk geringe toelage in een paar jaren be
hoorlijk kunnen ordenen en beschrijven, wat nu nog gedeeltelijk in totale wanorde
verkeert. Een paar honderd gulden voor banden, portefeuilles en kistjes uitgege
ven, - een paar honderd gulden voor het drukken van den inventaris besteed! en
wat nu in beklagenswaardigen toestand verkeert, zou een sieraad en de roem van
uw kerkgenootschap geworden zijn!' De tijd zou overigens wel anders leren. Ein
delijk bepleitte Muller de uitgaaf van een tweede Archief voor de geschiedenis
van het aartsbisdom Utrecht, waarvoor het Clerezij-archief de bouwstoffen zou
18 Bruggeman vermeldt op blz. 8 der inleiding van zijn inventaris: een lijvige bundel
brieven van Spaanse legerhoofden en Brusselse autoriteiten uit het archief van de Aposto
lische Vicaris Sasbout Vosmeer, van voorname geestelijken en van Christina van Zweden.
[205]