gaanbisdommen gezag uitoefenen. Gedurende de 17e eeuw hebben zeven Aposto lische Vicarissen het bestuur over de katholieken in de Noordelijke Nederlanden gevoerd. Na Sasbout Vosmeer hebben vooral Philippus Rovenius, Johannes van Neercassel en Petrus Codde bekendheid verworven, mede doordat zij een groot aantal jaren het bewind hebben gevoerd. Korter was het bestuur van Jacobus de la Torre en Zacharias de Metz, terwijl Boudewijn van Catz reeds kort na zijn be noeming geestesziek is geworden en spoedig daarop is gestorven. Zij allen bezaten de bisschopswijding op een titel in partibus infidelium, maar volgens veler op vatting waren zij in werkelijkheid de opvolgers op de zetel van de H. Willibrord en moesten zij als aartsbisschoppen van Utrecht worden beschouwd. In het aartsbisdom Utrecht en het bisdom Haarlem heeft daartussen door de Kapittelkwestie gespeeld. Om met het tweede te beginnen, te Haarlem was een college van geestelijken in stand gebleven als voortzetting van het na 1559 opge richte kathedraal-kapittel, welks leden niet de prebenden genoten, maar zich wel als kanunniken beschouwden. Dit college heeft tot 1853 voortbestaan en zijn ar chief berust thans bij het Rooms-Katholieke bisdom Haarlem®. Te Utrecht is de gang van zaken anders geweest®. Het is u ongetwijfeld bekend, dat te Utrecht de bisschopskeuze vanouds door de vijf in de stad gevestigde kapittelen (Dom, Oud munster, St. Pieter, St. Jan en St. Marie) benevens de proosten-aartsdiakenen van Arnhem, Emmerik, Deventer en Oldenzaal geschiedde. Die kapittelen, die tevens het eerste lid der Staten vormden, zijn tot 1811 in stand gebleven en in de 17e eeuw slechts geleidelijk gereformeerd, zodat de laatste Rooms-Katholieke kanun nik, Gerard van der Steen, kanunnik van St. Jan, eerst in 1680 overleed. In 1633 heeft Philippus Rovenius een college van advies voor de Apostolische Vicaris op gericht voor het gebied van het aartsbisdom Utrecht, dat hij de naam van Vica riaat gaf, en waarin hij een aantal geestelijken, leden van de Utrechtse kapittelen, benoemde. Dit college, dat later steeds negen leden telde, bestaat tot de huidige dag onder de naam van Metropolitaankapittel van Utrecht en het behoort tot de organisatie der Oud-Katholieke kerk. Dit Vicariaat, dat men geleidelijk als Ka pittel is gaan betitelen, werd door velen en wordt van Oud-Katholieke zijde nog steeds als voortzetting van het oude Generaal kapittel beschouwd. Het maakte in de 17e eeuw aanspraak, zo al niet op een recht van verkiezing, dan toch op een recht van voordracht voor de benoeming van de Apostolische Vicarissen, die de katholieke kerk in de Republiek hebben bestuurd. Onder het bewind van de in 1689 benoemde Apostolische Vicaris Petrus Codde zijn de moeilijkheden met de Romeinse Curie toegespitst, mede als gevolg van een dogmatisch-theologisch geschil over de genadeleer, waarop ik straks terugkom. In 1700 is Codde op uitnodiging der Curie naar Rome gereisd. Hij is daar ter 5 Een aan het Haarlemse kapittel gewijde monografie is nog niet geschreven. Een over zicht zijner geschiedenis is o.a. te vinden bij L. J. Rogier, Geschiedenis van het katho licisme in Noord-Nederland in de 16e en de 17e eeuw, II, 85 vlgg. 0 Zie voor het nu volgende Rogier, t.a.p., 106 vlgg. A. J. van de Ven, Over den oor sprong van het aartsbisschoppelijk kapittel van Utrecht der Oud-Bisschoppelijke Clerezij. Prft. Utrecht 1923. Hiertegen: J. de Jong in de Katholiek, 1923, 73 vlgg. en 146 vlgg. [200] verantwoording geroepen en in 1702 is hij in zijn bediening geschorst en in 1704 daaruit ontslagen. Na zijn terugkeer in het vaderland heeft hij tegen die maat regelen wel geprotesteerd, maar tot zijn dood in 1710 zijn ambt niet meer uit geoefend. Aanvankelijk namen de beide kapittels het bewind waar door middel van de provicarissen, die Codde nog vóór zijn vertrek naar Rome had aangesteld. Toen het Haarlemse kapittel al spoedig de strijd opgaf en in een brief van 29 januari 1705 aan de Internuntius te Brussel verklaard had zich van alle daden van ker kelijk bestuur te zullen onthouden, heeft het Utrechtse kapittel die strijd alleen voortgezet. Hoe deze is gevoerd, kan ik hier in het midden laten, maar volstaan met er op te wijzen, dat het, na van vele zijden adviezen te hebben ingewonnen, in 1723 er toe overging een aartsbisschop van Utrecht te verkiezen. Een aan vraag om pauselijke confirmatie dezer keuze bleef onbeantwoord en in 1724 ont ving de verkozene de bisschopswijding uit handen van een Franse missiebisschop, die hier te lande vertoefde. Dit bisschoppelijk bestuur, dat dus van Rome onaf hankelijk was, is voortgezet, doordat men in 1724 ook de zetel van Haarlem en in 1758 nog die van Deventer opnieuw heeft bezet. Vredespogingen tussen de Oud- Bisschoppelijke Clerezij en Rome zijn er al spoedig geweest en al leek het soms, of deze succes zouden hebben, zij stuitten telkens weer af op de door de Curie gestelde eis van volkomen onderwerping. 'Wanneer men zich (aldus Pater Polman in een recent artikel) in Utrecht op een gewetensplicht beriep dit deed men in Rome eveneens. Beide partijen zijn uitgegaan van de onmogelijkheid concessies te doen. Zelfs de meest geraffineerde balanceerkunst moest hier falen'7. Door de invoering van de hiërarchie van 1853 (van Oud-Katholieke zijde kon men deze maatregel onmogelijk als een herstel beschouwen) zijn de partijen voor goed naast elkander komen te staan, maar de benaming Rooms-Katholieken van de Oud- Bisschoppelijke Clerezij herinnert aan het oorspronkelijke geschil. Dit korte his torische overzicht meende ik te moeten laten voorafgaan aan hetgeen ik u over de archiefcollecties der Clerezij heb te vertellen. Het Metropolitaankapittel van Utrecht was eigenaar van de archivalia, waaraan Muller in 1886 zoveel aandacht heeft besteed, en die hij in de zomer van dat jaar geheel door zijn handen heeft laten gaan en voorlopig geschift8. Hoe was deze verzameling ontstaan? Naar de aard der stukken waren er terstond twee afdelin gen in te onderscheiden, waarbij de Reformatie a.h.w. de caesuur vormde. Dat de Apostolische Vicarissen, het Kapittel zelf en verschillende geestelijken een archief moeten hebben gevormd, is zonder meer duidelijk. Op de lotgevallen, de inhoud en de ordening dezer archieven en archiefjes kom ik straks terug. Daarnaast echter was er een vrij grote en heterogene collectie archivalia, van diverse kerkelijke functionarissen en instellingen afkomstig, waarvan de inhoud aan de historici wel enigermate, doch niet tot in bijzonderheden bekend was. Deze archieven berustten 7 P. Polman O.F.M., Vredespogingen Utrecht-Rome onder Clemens XIV 1769-1774 AGKK, 1961, 249 vlgg., spec. 268. 8 Brief van 29 Januari 1887 aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Correspondentie Rijksarchief Utrecht. [201

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1963 | | pagina 18