De Archieven van de Oud-Katholieke Kerk
algemene conclusie:
De weidse titel van dit onderwerp heb ik slechts kunnen toetsen aan de Roer-
mondse Curie. De onoverzichtelijkheid van het voorhanden diocesaan archieven-
bezit, alleen reeds binnen de Nederlandse Kerkprovincie, houdt mede verband
met de geaardheid van dit soort van bescheiden, die in sommig opzicht een be
sloten karakter dragen. Dit neemt niet weg, dat de overtuiging veld moet winnen,
dat een meer systematische aanpak van de verzorging dezer unieke archieven,
mede ook als kennisbronnen, bijzondere aanbeveling verdient. Indien hiertoe de
stoot kan worden gegeven, zou mijn inleidende taak ter zake ruimschoots be
loond zijn. T
L. van Hommerich
Voor mijn beroemde ambtsvoorganger mr. S. Muller Fz„ toen nog geen veertiger
en vol ondernemingslust, moet 1886 een veelbewogen jaar zijn geweest. Twee za
ken van bijzonder belang, gelijk hij ze in zijn verslag als Rijksarchivaris noemt,
hebben hem toen voornamelijk bezig gehouden. In de loop der jaren waren uit de
archieven, die in het Utrechtse Rijksarchiefdepot worden bewaard, vele archivalia
verloren gegaan. Dat gemis had men in de 19e eeuw door aankoop van bepaalde
collecties handschriften enigermate kunnen aanvullen. Twee verzamelingen van
groot belang waren nog overgebleven, te weten die van de Oud-Bisschoppelijke
Clerezij en die, welke in het begin der 19e eeuw door Sir Thomas Phillips als
koper op enkele aucties bijeengebracht was en naar haar latere verblijfplaats de
collectie Cheltenham wordt genoemd. Een groot getal archivalia en handschriften
is uit deze laatste in 1888 voor de toen kapitale som van 24.000 voor de Ne
derlandse Staat aangekocht en vervolgens naar Utrecht overgebracht1. De col
lectie Cheltenham behoef ik verder niet te bespreken, al zal ik ze straks in ander
verband nog eens moeten noemen. Het zijn de archieven der Oud-Bisschoppelijke
Clerezij, waarvoor ik thans uw aandacht wil vragen.
Met die naam wordt de kerk aangeduid, wier officiële benaming luidt: Rooms-
Katholieke kerk van de Oud-Bisschoppelijke Clerezij, maar die sinds bijna een
eeuw als de Oud-Katholieke kerk van Nederland bekend is. Ook met deze archie
ven heeft Muller in 1886 bemoeienis gehad, hetgeen er toe heeft geleid dat de
middeleeuwse archivalia in 1887 aan het Utrechtse depot in bewaring werden
gegeven. Voor de verklaring van het ontstaan dezer archiefcollectie is een kerk
historisch overzicht noodzakelijk. Om niet te veel van uw tijd en uw geduld te
vragen zal ik dit in vogelvlucht moeten geven.
De nieuwe kerkelijke indeling van 1559, waardoor het gebied van het bisdom
S' M,uIler aanko°P der Hollandsche handschriften van Sir Thomas Phillips te
Cheltenham. BVGO, 3e r., V, 104.
198 j
Utrecht, tevoren suffragaan van Keulen, tot een zelfstandige kerkprovincie was
gemaakt, heeft niet aan de verwachtingen van Karei V en Philips II beantwoord,
doordat in de Noordelijke Nederlanden de Reformatie al spoedig vaste voet kreeg.
Anders dan in de Zuidelijke Nederlanden, waar onder de invloed van het Spaanse
bewind en de Contra-Reformatie het bisschoppelijk bestuur in wezen bleef, ge
raakten de bisschopszetels boven de grote rivieren al spoedig onbezet. De eerste
en enige aartsbisschop van Utrecht vóór de Reformatie Frederik Schenck van
Toutenburg stierf in 1580, nadat amper twee maanden tevoren de uitoefening der
katholieke religie door het stadsbestuur verboden was. Ook de suffragaanzetels
konden vroeger of later niet meer worden vervuld. Geleidelijk en veelal op moei
zame wijze is weer een katholieke organisatie tot stand gekomen. Was zij de oude
in herstelde, zij het aan de omstandigheden aangepaste, vorm, of was het een
nieuwe organisatie? Korter gezegd, gelijk het onlangs door dr. A. G. Weiier werd
geformuleerd: Hollandse Missie of Hollandse Kerk? (waarbij Holland hier wel als
pars pro toto gebruikt is)2. Deze strijd is gedurende de 17e eeuw onbeslist ge
bleven, maar in het begin der 18e eeuw is zij zo hoog gelopen, dat het tot een
scheuring heeft geleid. Beschouwden de reguliere geestelijken in het algemeen en
de Romeinse Curie in het bijzonder de Noordelijke Nederlanden als een missie
gebied, waar de oude kerkelijke organisatie was verloren gegaan, de inheemse se
culiere clerus was van het tegendeel overtuigd. 'De Hollandse geestelijken (ik ci
teer nu Weiier) verzetten zich er tegen als leden van een missiekerk behandeld te
worden, en komen met alle kracht op voor het onverminderd handhaven van na-
tionaal-kerkelijke rechten, niet van zins inbreuken daarop te dulden, evenmin als
de katholieken van andere landen, onder katholieke vorsten nog wel, dat doen'3.
Bij dit laatste valt vooral, wij zijn hier in het begin der 18e eeuw, aan Frankrijk
en het Gallicanisme te denken.
Hoe ging het met het kerkelijk bestuur na de dood van Schenck van Toutenburg?
Volgens het Rechtsboek van den Dom trad de Domdeken op als vicaris Sede Va
cante, maar deze functionaris Johannes van Bruhesen vertoefde al sinds 1577 te
Keulen. Het Domkapittel heeft toen, nadat Schenck op 25 augustus 1580 over
leden was, op 22 september Joannes van Weede tot vicaris verkozen, terwijl het
zelfs op 20 januari 1581 over de verkiezing van een nieuwe (aarts)bisschop ge
handeld heeft4. Van dit laatste is verder niets gekomen en in hoeverre Van Weede
zijn ambt heeft vervuld, is niet bekend.
De man, die al spoedig na de Reformatie de hand aan de ploeg heeft geslagen,
is de priester Sasbout Vosmeer geweest. Sedert 1583 trad hij op als vicaris-gene
raal voor het aartsbisdom tijdens het ledig staan van de zetel, doordat Bruhesius
hem verschillende bevoegdheden overdroeg. In 1592 verkreeg hij van de Paus de
bevoegdheden van Apostolisch Vicaris en als zodanig kon hij ook in de suffra-
2 A. G. Weiier, Hollandse missie of Hollandse kerk? Een onderzoek naar de ideologische
achtergronden van de strijd tussen de Cleresie en de Romeinse Curie. AGKK 1962,
185 vlgg.
3 Weiier, t.a.p., 212.
4 Resoluties Domkapittel. Rijksarchief Utrecht.
[199]