kerkarchief algemeen bindend behandelt. Het getuigt van mensenkennis, wanneet
de pauselijke constitutie het moment aangeeft, waarop terugvordering, met kans
op het meeste succes, wordt voorgeschreven n.l. wanneer de betrokken bestuurs
zetel vrij gekomen is. een geschikt psychologisch moment (quod praesertium, sede
vacante, contingere solet'
Op de voet der pausen zijn de Franse bisdommen gevolgd. Men zegt wel eens:
'hoe dichter bij Rome, hoe slechter katholiek'. Ik moet hier dan wel een uitzon
dering maken voor het archief van het diocees Rome, dat het oudste en best be
waarde in de rooms katholieke Kerk is. Ook voor het archief van het aartsbisdom
Milaan, waarvoor de verantwoordelijke aartsbisschop Carolus Borromeus in de
prae-ambule van de constitutie van 1727 een eervolle vermelding van de romeinse
Curie krijgt.
Betrekkelijk vroeg en in elk geval zoals het de 'fille ainée de l'Eglise' paste in
die dagen en derhalve te verwachten was hebben Franse bisdommen orde op hun
bestuursstukken gesteld, zodat vóór de grote revolutie van 1789 een georganiseerd
archiefwezen in dat land funktioneerde. Dokumenten, die uit een oogpunt van
diocesane geschiedenis, van lokaal-parochieel verleden, van paleografische waarde
of diplomatieke merkwaardigheid geacht konden worden voor het nageslacht be
tekenis te bezitten, kwamen vooral in aanmerking voor conservering.
De Franse clerus heeft zich overigens in deze materie bijzondere naam verworven
in de persoon van de geleerde benedictijn J. Mabillon (1632-1707), die in het jaar
1691 zijn standaardwerk. De re diplomatica uitgaf, waarin hij de grondbeginse
len vastlegde voor een verantwoorde kritische bestudering der oorkonden of per-
kamente stukken (de leer der diplomatiek). Hij werd de geestelijke vader van de
thans nog beroemde 'Ecole des chartes' te Parijs, bij koninklijk besluit van 1821
in het leven geroepen en waar heden nog de toekomstige Franse archivarissen hun
wetenschappelijke opleiding ontvangen.
Ook Duitsland bleef niet achter en schoof met de wetenschapsman Bresslau
iemand naar voren, die in zijn knap geordend werk: 'Die Urkundenlehre' alleszins
baanbrekend zich onderscheiden heeft. Voorts vermeld ik een zeer goed geschrift
van dr. Alois Thomas: 'Pfarrarchiv und Pfarregistratur', in 1940 te Trier ver
schenen (Veröffentlichung des diocesanarchivs Trier).
Merkwaardig genoeg hebben Nederlandse geleerden zich in het begin van deze
eeuw in deze materie een internationale naam verworven door hun uitgave van
de bekende 'Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven', waarin
voor het eerst het oude ordeningsbeginsel voor dokumenten ter zijde wordt ge
steld om plaats te maken voor de grondwet van ieder archief, n.l. het princiep
van 'le respect des fonds'.
De Handleiding' vond in het buitenland algemeen bijval en werd dan ook in
diverse talen niet alleen uitgegeven, maar ook als richtlijn gebezigd bij het ordenen
van archiefstukken.
Deze ontwikkeling van het archiefwezen beantwoordde aan een behoefte, die
onder de volkeren en Kerkgenootschappen, welke hun verleden respecteerden, le
vendig was. Men wenste, ieder voor zich zelf, wetenschappelijk te onderzoeken,
[186]
hoe het stond met de daden hunner voorvaderen teneinde hierdoor mede te ar
beiden aan de stylering van de nationale dan wel kerkelijke cultuur. Deze stro
ming, waarbij derhalve de klemtoon op het wetenschappelijk nut van het aanleg
gen van archiefbescheiden ligt, is thans nog levendig. Wij herkennen haar in de
vorm van tijdschriften, bulletins, analecta en andere periodieken, die de gesta et
facta van de diocesane, parochiële en klooster-geschiedenis bevatten. Het Aarts
bisdom Utrecht geeft sinds het jaar 1874 een tijdschrift uit onder de titel: 'Archief
voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht', op last en onder toezicht van
de Aartsbisschop. Het bisdom Haarlem heeft een eigen archivaris, die mede op
genomen is in de officieel erkende vakorganisatie, de 'Vereniging van Archivaris
sen in Nederland'. De bekende Leuvense Revue d'Histoire Ecclésiastique publi
ceert in zijn afleveringen telkens diverse studiën, welke nieuwe, belangrijke vond
sten voor de kerkgeschiedkundige archivistiek aan het licht brengen. Onlangs
verscheen te Brussel een interessante studie van de Luikse hoogleraar L. Halkin:
'Introduction a l'histoire paroissiale de 1'Ancien Diocèse de Liège'.
Wil men een frappant voorbeeld van zodanige wetenschappelijke activiteit, zo
wende men zijn blikken naar het oude prinsbisdom Luik, hetwelk in een keur van
kerkgeschiedkundige publicatiën verre overtreft, hetgeen in deze materie binnen
de huidige landsgrenzen der voormalige Verenigde Nederlanden ter perse is ge
gaan. Daar staan zij in rijen geschaard, de vele banden, welke onder de ge
schoolde leiding van de 'Société d'art et d'histoire du diocèse de Liège' het ver
leden zowel van de machtige instellingen van het voormalig prinsbisschoppelijk
bestuur alsmede van de kleine en kleinste parochiekerken en kapellen voor clerus
en leek actuele zin doen geven.
Want er schuilt naast de zin van het archiefwezen een niet te onderschatten,
maar nog niet geschatte, praktische waarde in de conservering van archiefbeschei
den. Het ligt geheel aan de wijze, waarop de deskundige zijn kerkhistorische ken
nis voor predikant en gelovige bevattelijk weet te maken, zódanig, dat het ver
leden inderdaad weer een levend onderdeel van het heden gaat worden. Wie
immers de oude adeldomsbrieven van dergelijke, de Apostolische tijden zó zeer
benaderende, oorspronkelijkheid kan overleggen aan priesters en gelovigen, weet
zich, verrijkt en gerijpt met dit historisch inzicht voor hetgeen zijn eigen pa
rochieel- of dekenaal verband aangaat, de verantwoordelijke drager en voortzetter
van der voorvaderen eeuwenoude, in de praktijk toegepaste beginselen der katho
lieke Geloofsovertuiging.
Het leven van het verleden van een diocees breekt immers niet af met het depo
neren van diverse bescheiden in archiefdépots, omdat naar de opvatting van Au-
gustinus' 'Civitas Dei' het heden èn het verleden tezamen de toekomst voorberei
den. Welk een educatieve waarde ligt voor het gelovige volk niet besloten in het
geven van inzicht in het hoe en waarom van thans bestaande toestanden, waar
door men met te meer recht het geneesmiddel kan aangeven en doen toepassen.
Wie de zin poogt te begrijpen van het historisch inzicht en verstaat terug te blik
ken naar hetgeen schijnbaar geen betekenis meer heeft, leert de leiding der Voor
zienigheid zien, soms tot in bijzonderheden, en zal bij het uitstippelen van zijn
[187]