Dorsale notities op brieven aan Hugo de Groot van het bezoek, dat Hare Majesteit onze geëerbiedigde Koningin op 5 september 1958 aan de aloude Merwedestad heeft gebracht, bij welke gelegenheid Hare Majesteit o.a. de openingsplechtigheid van de later naar Haar Julianahaven ge noemde tweede Dordtse zeehaven heeft verricht. Met opzet is de bandopname ter doublering van de vijf bovengenoemde grammofoonplaten zo vervaardigd, dat zij dezelfde speelsnelheid heeft als haar jonger zusje en dus door hetzelfde appa raat kan worden 'gedraaid'. Een gesprek met een deskundige op dit voor de gemiddelde archivaris wel zeer technische terrein heeft mij echter opmerkzaam gemaakt op de gevaren, die aan het vervangen van archiefstukken door grammofoonplaten of bandopnamen, die in bepaalde gevallen (men denke aan het opmaken van notulen van vergaderingen) op het eerste gezicht aantrekkelijk schijnt te zijn, verbonden zijn. Voortdurend toch verandert de techniek op dit gebied en het is zeer wel mogelijk, dat grammo foonplaten en/of bandopnamen, die op het moment, dat zij vervaardigd werden, de 'dernier cri' op dit gebied waren, na een aantal jaren niet meer ten gehore blijken gebracht te kunnen worden. Ogenschijnlijk is dit gevaar te ondervangen door het gelijktijdig aanschaffen van een apparaat, dat het mogelijk maakt dit te doen, maar dan doet zich het gevaar voor, dat zulk een apparaat ten gevolge van het over het algemeen waarschijnlijk geringe gebruik, dat er van zal worden gemaakt, door rust wel niet in letterlijke, doch wel in figuurlijke zin 'roest'. Het enige, wat er op den duur op zit zal dus zijn de ontwikkeling der techniek op dit gebied nauwkeurig te volgen en wanneer zich belangrijke veranderingen daarop voltrekken de grammofoonplaten en/of bandopnamen a.h.w. te 'transponeren', waarbij het natuurlijk de vraag is, of de opnamen er door dat telkens transponeren niet op den duur onhoorbaar of in ieder geval niet meer aan te horen zullen worden: men zal dan moeilijk meer, zoals eerst wél het geval was, van 'vivae voces' kunnen spreken. De conclusie die m.i. uit het bovenstaande valt te trekken moet dan ook voor lopig luiden: 'Archiefstukken (in de oude, ons vertrouwde zin des woords) zijn niet te vervangen'. Deze slagzin is juister dan die, waaraan ik haar ontleen, n.l. 'roomboter is niet te vervangen', die natuurlijk moet luiden: 'roomboter is niet te evenaren'. Mochten dus te eniger tijd de besturen van een of meer overheidslichamen (ik vermoed, dat bij privaatrechtelijke lichamen reeds nu notulen van vergaderingen vervangen worden door bandopnamen) op kleine of grote schaal ertoe willen overgaan grammofoonplaten en/of bandopnamen in de plaats te doen treden van archiefstukken, dan moet er hun m.i. op gewezen worden, dat zij hiermede iets scheppen, dat op het eerste gezicht aantrekkelijk moge schijnen, maar waarvan niet voldoende vaststaat, dat het op den duur houdbaar zal zijn. Iets anders is, dat b.v. in een strafproces zeer goed gebruik kan worden gemaakt van een grammofoonplaat of een bandopname om b.v. getuigenverklaringen van elders vertoevende getuigen in plaats hunner vivae voces' te doen treden. Maar hier zal de griffier van het rechterlijk college van het afdraaien van zulk een plaat een proces-verbaal moeten opmaken waarin de inhoud der verklaring 'in [126] regest' wordt opgenomen, terwijl de grammofoonplaat of de bandopname tevens vergezeld zou moeten worden van een verklaring van degene, in wiens tegen woordigheid de getuigenis is afgelegd en/of opgenomen, waarin de naam, voor namen, geboorteplaats en -datum van de getuige worden vermeld, benevens de datum en plaats van het afleggen en opnemen der getuigenverklaring en te wiens overstaan die hebben plaats gehad. In zulk een geval kan verder m.i. de grammofoonplaat nadat het proces, even tueel in hoger beroep en/of in cassatie afgelopen is, gevoeglijk worden vernietigd of de bandopname uitgewist. J. J. Beyerman In zijn artikel over Hugo de Groot en de gravin van Hohenlohe-Langenburg1 beschrijft J. Fox enige dorsale aantekeningen op brieven aan Hugo de Groot, die daarop omstreeks 1700 door een ordenende hand waren aangebracht. Bestudering van een aantal stukken in het familiearchief van Boetzelaer (in be waring op het Rijksarchief in de provincie Utrecht) heeft het mij mogelijk ge maakt vast te stellen, dat deze aantekeningen geschreven zijn door Mr. Frans Jacob van Overschie (1680-1760), veertigraad en schepen te Delft. De bedoelde stukken zijn als volgt in het Van Boetzelaerarchief terecht gekomen. In 1862 erfde Chr. W. J. C. baron van Boetzelaer een collectie Grotiana van Gijsbertus Jacobus Graswinckel des Villates. De kern van deze collectie bestond uit een boekenkist, waarin papieren van Hugo en Willem de Groot en uit een aantal portretten en wapentekeningen. In de loop der jaren zijn daar allerhande bescheiden bijgevoegd door latere bezitters van de boekenkist. Er had zich dus als het ware een 'eigenaren-archief' gevormd. In 1911 zijn daaruit de stukken be treffende de gebroeders de Groot in bewaring gegeven aan het Algemeen Rijks archief te 's Gravenhage (waarbij een aantal over het hoofd is gezien) en de rest van dit 'eigenaren-archief' bleef als een corpus alienum in het familiearchief Van Boetzelaer.2 1 Nederlands Archievenblad, 1962, blz. 30 vgg. 2 De eigenaren van de collectie worden genoemd bij D. P. M. Graswinckel: 'Gras winckel, geschiedenis van een Delfts Brouwers- en Regentengeslacht', blz. 333. [127]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1962 | | pagina 3