aansluitende bijzonderheden voorgelezen van de overledenen, die voor de komen
de week geregistreerd stonden. Men zou van een necrologium of obituarium kun
nen spreken.
T"°en het eerste en oudste, dat omstreeks 1480 werd begonnen, geen plaats meer
bood om nieuwe namen van overledenen in te schrijven, besloot men in 1717 tot
het aanleggen van een tweede register. Ze vullen elkaar aan, zodat alle vóór
1843 overleden minderbroeders van het klooster te Weert erin voorkomen.
Het klooster, dat in 1461 werd gesticht, lag aan de oostergrens van de Peel. Om
in de zielzorg werkzaam te zijn of op termijn te kunnen gaan moesten de mon
niken niet zelden die brede en moerassige landstreek passeren, wat wel eens ge
paard ging met levensgevaar.
Ze werden daaraan herinnerd, wanneer ze een tocht ondernamen naar het hun
overigens bekende Asten, Eersel, Dommelen, Geldrop, Maarheze of Zeelst. Jaar
lijks immers (na 1639) hoorden ze in de kapittelbijeenkomst de tragische gebeur
tenis van 1639 voorlezen, toen een van hun paters de 16e februari de verstikkings
dood vond in de weke grond van 'den Piel'.
De wekelijkse voorlezing had echter vooral tot doel, de overleden medebroeders
in het gebed van de aanwezige hoorders aan te bevelen. Terecht spreekt dr. van
Wely dan ook van een 'aanbevelingsboek' bij de vakkundige inleiding van zijn
tekstuitgave.
Maar ook werden velen herdacht, die niet tot het klooster behoorden, maar door
een of andere oorzaak ermee in betrekking stonden. Uiteraard allereerst personen
uit Weert en omgeving. Vervolgens uit andere gedeelten van Limburg, uit Brabant,
Holland, zelfs uit Keulen, waar een aanzienlijk heer de Weertse kloosterlingen
gastvrij placht te ontvangen (blz. 39).
Vaak volgde op de naam van een overledene de optekening van een bijzondere
gebeurtenis, zodat in het aanbevelingsboek een kroniek ligt opgesloten. Ter staving
geef ik twee voorbeelden, waarmee ik echter enkele opmerkingen moet verbinden.
10 Maart 1546 overleed, zegt het necrologium, de weduwe van Willem de 'Cer-
viaDan volgen vier puntjes, waarna het aanbevelingsboek vermeldt, dat het
klooster uit haar nalatenschap honderd gouden munten ontving. Volgen weer vier
puntjes en daarna de mededeling, dat Joannes Reineri uit Weert (vgl. N.N.B.W.,
V, 571), licentiaat in de theologie, 'author' was.
In de index (blz. 86) zou pater van Wely zich niet het 'ne quid nimis' (blz. 15)
hebben bezondigd, indien hij dat woord author 'met mate' had verklaard. De
vraag rijst immers: geldt Joannes hier als auteur van theologische geschriften, of
als bewerker van genoemde gulden gift? En waarom die herhaalde stipjes? Was
er een onleesbare tekst of viel er iets te verbergen?
De vraag klemt te meer, omdat we hier m,et een doorluchtig echtpaar worden
geconfronteerd. Cervia is namelijk Chièvres, en dit had niet mogen ontbreken op
blz. 81. En de datering, welke op blz. 74 achter Cervia volgt, kan worden gemist.
Niemand immers twijfelt eraan, dat Willem van Chièvres (alias van Croy) vóór
1546 was overleden. Hij stierf 1521 tijdens de rijksdag te Worms.
24 Oktober verrast me de mededeling, dat Joanna van Eijl, abdis van de cister-
[150]
ciënzerinnen te Binderen, te Asten in 1651 stierf en dat ze in het koor van het
Weertse minderbroedersklooster voor de treden van het hoogaltaar aan de epistel
zijde werd begraven.
De Helmondse archivaris, Jacques Heeren, moest in 1927 bekennen niet te we
ten, waar en wanneer zij was gestorven (N.N.B.W., VII, 425). Spijtig voor de
vorser naar het verleden van de Helmondse abdij niet te hebben geweten, dat pater
Donatus van Adrichem zich reeds omstreeks 1916 bezighield met de uitgave van
het handschrift, zoals op blz. 10 van het onderhavige boekje te lezen staat.
Wat Binderen betreft, nog dit. Pater van Wely is er in principe niet afkerig van,
naar literatuur te verwijzen, zoals b.v. op blz. 78 blijkt. Het zou dan ook niemand
hebben bevreemd, als hij achter de naam van de abdis (blz. 75) vermeld had, wat
pastoor Frenken over haar meedeelde in de Bossche Bijdragen 1 1 (1931-1932) 115
en 138; 12 (1933-1934) 150 v.v.
Ook betreffende andere kloosters ontbreekt een sobere toelichting. Op 20 augus
tus wordt gesproken van Vallis S. Elizabeth, maar in de index op blz. 85 vinden
we niets minder dan een vertaling in het Nederlands. Het monasterium Domme-
lense, dat 19 augustus wordt genoemd, krijgt zelfs geen plaats in de index, ook
niet waar de naam van de moedige confessarius (uitsluitend) biechtvader?
volgens blz. 86) wordt vermeld (blz. 69).
En wat was het klooster Vetus Campus, dat 25 oktober op de lijst verschijnt?
Gezien de interessante context, waarvan het deel uitmaakt, kan men er niet mee
volstaan, het enkel nog eens te noemen in de index (blz. 85).
Enige malen geeft dr. van Wely in de geografische index (blz. 80 v.v.) de nieuwe
schrijfwijze van oude namen. Achter Cortersum had Cortessen kunnen staan, te
meer omdat het daar gevestigde kapittel patronaatsrechen uitoefende, b.v. over de
Meierijse kerken te Gerwen en Nunen.
Van het klooster der karthuizers te Roermond wordt in geen enkele index gewag
gemaakt. Toch had dit dienen te gebeuren, alleen reeds wegens het merkwaardige
feit, dat een novice van de Weertse minderbroeders naar dat klooster werd ge
zonden met de hoop op herstel. De kuur mocht echter niet baten. Hij stierf daar
(18 januari 1521).
Het zaakregister met lexicografische inslag (blz. 86 v.v.) verstrekt waardeerbare
inlichtingen, b.v. over de commissarius generalis, de culto termini, hornenses, ob-
servantes, recollecti enz. Wat Katharina cum 'gipsis' inhield, zal niet elke hoorder
op de kapittelbijeenkomst duidelijk zijn geweest; genoemd zaakregister laat echter
in dezen verstek gaan.
Men verwacht teveel, als men in de bibliotheek van een archivaris de MGH
aanwezig acht, om daarin na te gaan, hoe een necrologium behandeld dient te
worden; doch er zijn nog andere voorbeelden en dan denk ik aan het necrologium
van Villars-les-moins, dat Gustav Schnürer bewerkte en uitgaf te Fribourg in 1909.
Maar alle lof voor de keurige uitgave, duidelijke druk op best papier. De daarin
opgenomen foto's van de handschriften geven een goede voorstelling van hun
buiten- en binnenkant.
Abdij van Berne (Heeswijk) H. Th. Heijman
[151]