vaart in het algemeen. Tot op heden geschiedt dit nog. Het archief van de Directie
is in 1812 aan het gemeente-archief in bruikleen gegeven. Vermelding verdient in
dit verband, dat mr. sr. S. van Brakel in 1910 de geschiedenis van het college tot
1795 heeft te boek gesteld, gepubliceerd in de Bijdragen voor Vaderlandsche ge
schiedenis en oudheidkunde vierde reeks, deel IX.
Het derde archief, dat door Dr. van Eeghen is beschreven, is dat van Commis
sarissen tot den graanhandel en de latere Commissie voor den graanhandel. Het
college van commissarissen, daterend van 1798 doch reeds omstreeks 1803 non-
actief geworden, kreeg zijn definitieve status in 1814. De taak van commissarissen,
die hun benoeming van burgemeesteren ontvingen, bestond uit toezicht op de ko
renmeters en -zetters, toezicht op de boekhouders van scheeps- en zolderwerk en
hun assisenten, arbitrage bij geschillen, regeling van de bewaking van het koren
en, in het algemeen, behartiging van de belangen des graanhandels. Er was hier
duidelijk een doublure met de Directie van den Oosterschen handel en reederijen,
en de instelling van een stedelijke commissie tot de beëdigde werkers in 1827 ver
grootte de verwarring. Reorganisatie kon niet uitblijven; zij kwam ten langen leste
in 1857. Er werd toen het vond reeds vermelding een commissie voor den
graanhandel ingesteld, waarvan de leden werden benoemd door de gemeenteraad.
Schoon schip maakte men echter niet: de Directie van den Oosterschen handel
bleef bestaan (de gemeente achtte zich tot opheffing niet bevoegd) en de commissie
voor de stadsbeëdigde werkers van 1827 bleef eveneens intact, al moet deze het
algemeen toezicht op de corporatie van korenmeters en korenzetters, alsmede dat
op de corporatie der korendragers, aan de nieuwe Commissie voor den graan
handel afstaan. Haar geldmiddelen verkreeg deze commissie uit een toeslag op het
meetloon, benevens uit een subsidie van de Directie van den Oosterschen handel
en reederijen. Een nieuwe werkzaamheid kwam naar voren in 1890, toen de ge
meente alle banden met de korenmeters en korendragers verbrak; eerstgenoemde
functionarissen ontvingen hun benoeming sindsdien van de Commissie voor den
graanhandel.
Maar het einde was in zicht. Het steeds meer in zwang komende automatisch
wegen had tot gevolg, dat de korenwegers overbodig begonnen te worden. Hun
corporatie werd ten slotte opgeheven in 1921, tegelijk met de Commissie voor den
graanhandel, die tijdens de eerste wereldoorlog met de distributie van het te Am-
serdam aangevoerde graan en meel was belast maar overigens geen voldoende be
staansrecht meer had, nu in 1910 een particuliere organisatie ter behartiging der
belangen van de graanhandel in het leven was geroepen. Het archief van de com
missie kwam in het gemeente-archief, het kapitaal ad 132.000 aan de stad.
Het was onvermijdelijk hierboven de aard van deze drie weinig bekende en toch
belangrijke archieven met enige uitvoerigheid aan te geven, omdat anders de be
tekenis van het geïnventariseerde materiaal niet met voldoende duidelijkheid kon
worden belicht. Het blijkt, dat de archieven der drie (eigenlijk: vier) instellingen
niet alleen informatie geven over de organisatie van de handel, maar ook over de
omvang daarvan. Uit statistisch oogpunt zijn speciaal de stukken betreffende de
Moscovische en de Oosterse handel van belang; de eerstgenoemde werden trou-
[148]
wens reeds door Van Brakel gebruikt1. Ook op ander gebied is nu een bron van
kennis aangeboord: de korenbeurs, de stedelijke geadmitteerde werkers in de
graanhandel, de termijnhandel in granen. Wie tot de stukken zelf gaat zal onge
twijfeld nog meer onderwerpen vinden.
De uitvoerige inleidingen, die de Amsterdamse adjunct-archivaris bij elke der
drie collecties geeft, zijn ondanks de ingewikkeldheid der materie duidelijk en over
zichtelijk. Een kleine restrictie moet ik maken voor blz. 76, waar de rijkspolitiek
ten aanzien van de 'werkers voor de handel' niet naar voren komt. Het Koninklijk
Besluit van 18 mei 1827 (stbl. 25) wordt op blz. 72 weliswaar vermeld, maar ook
daar is er niet op gewezen, dat daarbij aan het verplichte gebruik dezer functiona
rissen een einde werd gemaakt. De stedelijke maatregelen van 1827 en 1828
vloeiden uit dit Koninklijk Besluit voort.
Dat mej. Van Eeghen, die reeds zovele inventarissen uit het Amsterdamse ge
meentearchief heeft gepubliceerd, ook ditmaal de ordening der betrokken archie
ven op uitnemende wijze heeft verricht, spreekt vanzelf; zij is op dit gebied trou
wens meer deskundig dan schrijver dezes. Natuurlijk kan men altijd van mening
verschillen over de vraag, of de gewenste uitvoerigheid dan wel beknoptheid bij
de omschrijving der stukken of bundels in acht is genomen. Zo mist men op blz.
50 onder nr. 191 de aanduiding van het onderwerp, waarover de olieslagers re
kwestreerden, terwijl op blz. 85 onder nr. 74 een Koninklijk Besluit van 1880
wordt genoemd zonder datumvermelding. Anderzijds kan men zich afvragen, of
in de opgave van door de directeuren van de oosterse handel aangekochte obli
gaties (blz. 43-47) de vermelding van alle eigenaren wel nodig is te achten.
De gemeentelijke archiefdienst van Amsterdam heeft de geschiedbeoefenaars met
deze publicatie ten zeerste aan zich verplicht.
I. J. Brugmans
J. E. Geselschap, Archieven van de St. Janskerk te Gouda Regesten 1315-
1572. Gouda, 1961 117 blz. Gestencild.
Deze uitgave met medewerking van C. H. J. Helders tot stand gekomen bevat
606 regesten op soortgelijke wijze bewerkt als die van het Verenigde Wees- en
Aalmoezeniershuis en van het Leproos- en Proveniershuis te Gouda. Daar laatst
bedoelde publikaties vrij uitvoerig werden besproken in Ned. Archievenblad 65ste
jrg. 1961, blz. 170-171, moge thans met een beknopte aankondiging worden
volstaan. J- F-
Liber Recommendationis Conventus Werthensis o.f.m., uitgegeven door Dr.
Daniël van Wely o.f.m. Weert, 1961.
De archivaris van de Nederlandse minderbroedersprovincie heeft velen aan zich
verplicht door de tekst van twee zielenboeken exact te publiceren, welke in het
Weertse minderbroedersklooster zijn ontstaan. Ze behoorden min of meer tot het
liturgisch arsenaal. Want wekelijks werden daaruit in het kapittel de namen met
1 S. van Brakel, Statistische en andere gegevens betreffende onze handel en scheep
vaart op Rusland gedurende de 18e eeuw (B.M.H.G. XXXIV, 1913).
[149]