Voorts stukken betreffende bezittingen en financieel beheer. Van deze rubriek wordt het voornaamste onderdeel gevormd door de topografisch aangeduide goe deren, horigen en renten, o.a. te Albergen, Almelo, Deventer, Oldenzaal, Ootmar- sum, Tubbergen, Vriezenveen en vele andere plaatsen. Bij letter A„ bezittingen en financieel beheer 'in het algemeen', kan bedenking rijzen tegen de term 'algemeen'. Zijn de stukken onder letter A wel zo uitgesproken van 'algemene aard'? Had niet eenvoudig gesteld kunnen worden b.v.: 'diverse financiële stukken betrekking heb bend op het klooster te Albergen'? Overigens is dit geen bedenking van doorslag gevende betekenis. De overige rubrieken betreffen door het convent beheerde officiën, door klerken en kloosterlingen beheerde nalatenschappen en stukken waarvan het verband met het archief niet duidelijk is. Het komt mij stellig voor, dat de indeling van de inventaris logisch, helder en eenvoudig is, de tekst nauwkeurig bewerkt en dat de heer Ten Cate er dus in is geslaagd van deze op een bijzonder terrein liggende inventarisatie, een verantwoord en begrijpelijk geheel te maken. In dit lofwaardige geheel is m.i. niet volkomen begrijpelijk uitgevallen de laatste zin van de inleiding, die in een raadselachtige taal is gesteld. Een wijze van uitdrukken die zeker door archivarissen, voorlichters van het publiek, vermeden dient te worden. Afgezien van genoemde, mij opgevallen kleinigheden, kan geconcludeerd wor den, dat dit conventsarchief, volgens Ter Kuile Sr. zowel van belang voor de ker kelijke alsook voor de economische geschiedenis, op gelukkige wijze voor belang stellenden toegankelijk is gemaakt. Een feit waarvoor wij de heer Ten Cate slechts dankbaar kunnen zijn. T. J. Naudin ten Cate J. H. van Eeghen. Inventarissen van de archieven van de Directie van de Mosco- vische handel, Directie van de Oostersche handel en reederijen, Commissarissen tot de graanhandel en Commissie voor de graanhandel. Uitg. Gemeentelijke Archief dienst Amsterdam (1961). De regel, dat er op elke regel uitzonderingen zijn, is op deze publicatie van toe passing. Archiefinventarissen, hoe nuttig ook, vormen over het algemeen geen boeiende lectuur; hetgeen echter mej. Van Eeghen thans het licht heeft doen zien zal iedere beoefenaar van de economische geschiedenis met grote belangstelling lezen. Het gaat hier namelijk om een drietal (formeel: een viertal) instellingen, die zich geheel of ten dele met de graanhandel van Amsterdam hebben bezig gehou den. De inleiding, die de bewerkster bij elk dezer drie inventarissen heeft gegeven, brengt dus telkens een stuk handelsgeschiedenis van betekenis. Gaarne willen wij dit toelichten. 'Directies' als die van den Moscovischen en van den Oosterschen handel be kender nog zijn gebleven de Directies van den Levantschen handel werden op gericht met het oog op de beveiliging ter zee in oorlogstijd en hadden derhalve [146] aanvankelijk een tijdelijke bestemming. Voor zover zij een permanent karakter verkregen hielden zij zich bezig met de belangen der kooplieden en reders in het betrokken gebied; zij werden door de overheid die de leden benoemde inge schakeld bij de uitvoering van bepaalde reglementen en gaven, al dan niet ge vraagd, adviezen. Ter vervulling van haar taak beschikten zij over de opbrengst van bepaalde heffingen. Een soort uitbesteding van overheidsgezag had hier dus plaats. De Directie van den Moscovischen handel, d.i. de handel op de Witte Zee, is waarschijnlijk tijdens de negenjarige oorlog (1688-1697) ontstaan. De directeu ren of gecommitteerden werden aanvankelijk benoemd door de algemene verga dering van belanghebbenden; sedert 1781 echter geschiedde de aanstelling door burgemeesteren... Hoofdzaak was te zorgen, dat convoyering der handelsvaartui gen plaats had waar dit nodig scheen. De convoyering zelve geschiedde door de admiraliteit; wel zond de directie soms een adviesgaljoot uit om de koopvaarders inlichtingen te brengen omtrent oorlog en vrede. Vandaar dat het schipgeld of lastgeld, dat van ieder behouden uit Archangel teruggekomen schip ten behoeve van de Directie werd geheven, ook wel galjootsgeld werd genoemd. Van 1753 af vond deze heffing ook toepassing op schepen die uit Petersburg afkomstig waren. De jaarlijkse opbrengsten van het last- en galjootsgeld dienden, buiten de reeds ge noemde convoyering, voor diverse doeleinden, o.a. benoeming van predikanten en bouw van kerken te Archangel en Petersburg. Al deze bemoeiingen waren in de 19e eeuw verdwenen. De Directie bleef het lastgeld innen, doch had als enige uitgaaf het salaris voor de boekhouder ad f 100 's jaars. In 1823 ontdekten de directeuren, dat dit toch wel een ietwat bevreem dende toestand was; zij stelden het gemeentebestuur opheffing van het college voor, hetgeen ook geschiedde. Het kapitaal, niet minder dan 144.100 bedragend, vloei de in de stadskas. De geschiedenis van de Directie van den Oosterschen handel en reederijen is in gewikkelder en ook belangwekkender, al dadelijk wegens het feit dat zij sedert haar officieuze begin in 1689 (negenjarige oorlog) en haar officiële geboorte in 1702 nog altijd bestaat; sinds 1717 tot op de huidige dag benoemen burgemeeste ren (burgemeester en wethouders) de directeuren. Gedurende de 18e eeuw ver toonde de taak van het college veel gelijkenis met die van de Directie van den Moscovischen handel; de inkomsten werden verkregen uit een lastgeld, geheven van schepen en goederen die van de Sont of uit Noorwegen kwamen. In 1825 werd de heffing van dit lastgeld, ook wel galjoots- of stuivertjesgeld genoemd, stopgezet; de Directie beschikte toen over een kapitaal van bijna 200.000, welks rente vol doende was om haar bemoeiingen te bekostigen. Deze bemoeiingen hadden betrek king op de graanhandel: toezicht op de korenbeurs, voorkoming van graandief- stallen e.d. Na 1857, toen de Directie haar werkzaamheden op het gebied van de graanhandel staakte in verband met de instelling van een Commissie voor de graanhandel, bepaalde het college zich tot verstrekking van subsidiën aan objecten, die betrekking hadden op de Oostzee of Scandinavië, dan wel op handel en scheep- [147]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1962 | | pagina 13