waarden der prerevolutionaire stukken opgedragen aan een speciale commissie. Zij deelde daartoe deze stukken in in 4 klassen: a nog te gebruiken stukken, bevattende basisgegevens noodzakelijk voor het vast stellen van de rechten van de staat op de geconfisceerde goederen; b papieren van belang voor de historie van wetenschap en kunst (Serie: Ma nuscripts historiques); c documenten betr. feodale rechten en privilegies; d niet meer te gebruiken papieren. Het uitgangspunt was, dat alleen bewaard moest worden wat historische waarde had. Het hier gehanteerde historisch motief is echter in onze ogen wel wonderlijk uitgevallen. Want de conclusie luidde dat niet alleen de laatste categorie maar ook de voorlaatste vernietigd kon worden. In ieder geval werden de stukken niet be schouwd vanuit het gezichtspunt, dat zij van waarde waren voor de documentatie van de functionering van prerevolutionaire lichamen en instellingen. Zij werden beoordeeld volgens de manier waarop zij werden geordend (als handschriftenverza melingen) in relatie tot onderwerpen (manuscripts historiques), zonder inacht neming van herkomst of organisatorisch verband. Derhalve eerder op de manier van bibliothekarissen dan van archivarissen. Lange tijd heeft deze zienswijze nog in Frankrijk doorgewerkt. Eerst in 1921 kwam men ertoe nauwkeurige regels vast te stellen voor de vernietiging. Behalve voorschriften betr. het opmaken van vernietigingslijsten, het onderzoek van de betr. stukken, de machtiging tot vernietiging en de uitvoering daarvan, geven zij richtlijnen voor de wijze waarop de stukken naar hun waarde beoordeeld moeten worden. Zo werd bepaald: a dat het grootste deel van de overheidsstukken voor onbepaalde tijd moet wor den bewaard en dat vernietiging als uitzondering moet worden beschouwd; b dat voor onbepaalde tijd moeten worden bewaard 1 alle stukken ouder dan 1830; 2 alle stukken die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van een recht van de administratie, verenigingen of individuen; 3 alle stukken die een historisch belang hebben of kunnen krijgen. c dat die stukken mogen vernietigd worden, welke gegevens bevatten die elders zijn samengevat in gedrukte vorm of slechts van belang zijn gedurende de periode van hun gebruik door de administratie. In Frankrijk wordt in het algemeen eerst vernietigd na overbrenging van de archieven. De betrokken archivaris dient daartoe een voorstel in, waarover in hoogste in stantie de Commission Supérieure des Archives beslist. Voor de provinciale en ge meentearchieven gelden overeenkomstige procedures. Na de oorlog heeft zich t.a.v. de ministeriële archieven een nieuwe ontwikkeling voorgedaan. Daar wordt door een bij het desbetreffende departement gedetacheerde archiefambtenaar van de Archives Nationales na enquete in de afdelingen een vernietigingslijst opgemaakt, die aan dezelfde procedure is onderworpen als de lijsten voor de overgebrachte stukken. Na goedkeuring wordt door de gedetacheerde archiefambtenaar het archief uitgedund, voorlopig geïnventariseerd en vervolgens toegezonden aan de Archives Nationales, waar dan een definitieve inventaris wordt opgemaakt. Van de vernietiging wordt in alle gevallen een proces-verbaal opgesteld. Duitsland Toen in Duitsland de nieuwe opvattingen omtrent archiefbeheer veld wonnen, begonnen de Duitse archivarissen zich af te vragen of men door afscheiding van waardeloze stukken niet het organisch verband in gevaar bracht. Zij kwamen tot de conclusie, dat een verantwoorde uitdunning de essentiële kenmerken van een administratief archief duidelijker maakt, n.l. zijn ordening en inhoud, en de bruik baarheid vergroot. De selectie wordt thans in feite door hen gezien als een onder deel van de handelingen welke een registratuurdocumentatie transformeren in een archief. Zij leggen er de nadruk op, dat waardeloze stukken bij voorkeur al ten tijde van hun classificatie in de registratuurperiode moeten worden afgescheiden en dat zij zelfs van het registratuurarchief geen essentieel deel uitmaken. In 1901 heeft het hoofd van de Pruisische Staatsarchieven, H. O. Meisner een aantal richtlijnen en waarderingsnormen geformuleerd, die het denken en han delen van de Duitse archivarissen belangrijk heeft beinvloed. Eerst geeft hij 5 algemene richtlijnen: 1 Ouderdom moet gerespecteerd worden. 2 Overdrijving schaadt. 3 Te grote abstractie is een ondeugd. 4 Stukken die voor een bepaald tijdelijk doel hebben gediend, zijn in het alge meen vernietigbaar, met dien verstande, dat b.v. het stuk waarin het eindresultaat is vastgelegd bewaard wordt; derhalve niet de onderliggende stukken. Hij noemt als voorbeelden: statistische onderzoekingen, woningenquetes, verkiezingslijsten, militaire lichtingen. 5 stukken betreffende het ontstaan en de ontwikkeling van permanente instel lingen moeten worden bewaard. Dan volgen 6 normen: 6 Stukken betreffende rechten van de staat op onroerende goederen (domeinen) moeten worden bewaard. De stukken betreffende het beheer van deze goederen behoeven slechts in zoverre bewaard te worden als zij van bijzonder nistorisch belang zijn. 7 Stukken betreffende de rechten van privépersonen of niet-gouvernementele instellingen moeten in het algemeen worden bewaard, voor zover zij van zakelijke aard zijn, zoals eigendomsbewijzen, hypotheekregisters e.d. 8 Stukken betreffende het beheer van het eigen orgaan, b.v. stukken betreffende de organisatie, instructies, behuizing en het personeel moeten met zorg beoor deeld worden. [72] [73]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1962 | | pagina 6