In de romeinse kanselarijen onstond voor het eerst, althans voor zover men kan nagaan, het gebruik de ambtelijke handelingen en besluiten van de overheid en de ingekomen en uitgaande stukken in registers op te tekenen. Sedert de keizertijd verkregen zij hieiyoor hun authenticiteit en de wetten en besluiten bovendien hun rechtsgeldigheid. Het romeinse registerwezen heeft via de pauselijke registers in de middeleeuwen tot in de moderne tijd sterk doorgewerkt. In het romeinse rijk vallen derhalve de volgende voor ons betoog van belang zijnde elementen te onderscheiden: 1 selectie uit de centrale en stadhouderlijke administraties; 2 uitvoering dezer selectie op aanwijzing en onder toezicht vanuit een centraal punt afkomstige ambtenaren, tevens belast met archiefinspectie; 3 verplichte en regelmatige overbreging naar een centrale bewaarplaats, met als consequentie de openbaarheid. Westeuropa sinds de val van het romeinse rijk Sinds de ineenstorting van het romeinse rijk heeft aanvankelijk alleen nog de pau selijke curie de tradities van het rijk voortgezet. Haar archieven waren echter niet openbaar, evenmin als die van de sindsdien ontstane geestelijke en wereldlijke archieven van bisschoppen, kloosters, vorsten en staten. Wel vond van tijd tot tijd overbrenging plaats naar centrale bewaarplaatsen, waarvan b.v. ook de voor de Nederlanden belangrijke staatsarchieven van Philips II te Simancas (16e eeuw) en van Maria Theresia te Brussel en Wenen (18e eeuw) mogen getuigen. In het algemeen bleven de archieven echter bij de administraties als gesloten eenheden berusten. Pas met de Franse revolutie is in deze statische toestand een ommekeer gekomen, toen het revolutionaire gouvernement in 1789 besloot tot de oprichting van een openbare archiefinstelling, de latere archives nationales. Op deze instelling kom ik straks in ander verband nog terug. De organisatie van de toegankelijkheid van de rijksarchieven voor historisch on derzoek kreeg in Nederland haar beslag met de Bataafse revolutie van 1795. In navolging van Frankrijk kwam hierop in 1802 te 's-Gravenhage een openbaar centraal archiefdepot tot stand, successievelijk gevolgd door regionale bewaar plaatsen. Het zou echter nog tot 1918 duren alvorens een algemene regeling van het Neder landse archiefwezen tot stand kwam, en wel bij de Archiefwet van 17 juni 1918, Stbl. 378. Bij of krachtens deze wet werden als belangrijkste punten geregeld de openbaar heid, de eisen voor benoembaarheid van archiefambtenaren, de vernietiging, de overbrenging (met als sequeel de openbaarheid) en de organisatie van het archief wezen, zoals wij die tot vandaag de dag nog kennen. £68] Wat zijn archiefbescheiden? Alvorens ons eigenlijk onderwerp verder aan te snijden lijkt het mij gewenst eerst nog uiteen te zetten wat onder archiefbescheiden, althans van de overheid, dient te worden verstaan. Dit is niet alleen van belang om te markeren welke materie nu precies bij het selectieproces voor behandeling in aanmerking komt, maar ook omdat uit de definitie een belangrijk beginsel naar voren komt, dat voor het historisch onder zoek en voor de selectie zelf van grote betekenis is. De thans geldende communis opinio op dit punt is neergelegd in art. 1 van het ontwerp van de nieuwe archiefwet. Zij luidt: Archiefbescheiden zijn 'bescheiden door overheidsorganen ontvangen of opgemaakt en naar hun aard bestemd daar onder te berusten'. Blijkens de toelichting op de wet geeft deze omschrijving dan in de eerste plaats, door uitdrukkelijk te wijzen op de eigen 'aard' van archiefmaterie, een afgrenzing ten opzichte van documentatie (verzamelingen) en boeken (verzamelingen) (biblio theken). Indien exemplaren van beide laatstgenoemde categorieën met de archief bescheiden zijn vermengd, dienen zij bij selectie terzijde te worden gelegd. Naast deze bepaling van wat nu eigenlijk de archiefmaterie is, ligt in de gegeven definitie nog een ander principe besloten, n.l. het herkomstbeginsel. De archief bescheiden van een overheidsorgaan behoren daaronder te berusten en niet elders. Daar tot nu toe geen enkel voorschrift tot teruggave dwong van elders berustende bescheiden, is in het ontwerp van de nieuwe archiefwet in art. 3 een bepaling van deze strekking opgenomen. Het herkomstbeginsel is niet alleen vanuit administra tief oogpunt van belang, maar ook het wetenschappelijk onderzoek is ermede gediend. 'De ontwikkeling van het critisch- methodische onderzoek heeft medegebracht, dat bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de in een stuk vervatte mede deling, de bepaling van de herkomst van die mededeling en dus in de eerste plaats de herkomst van het stuk een belangrijke rol is gaan spelen'. Het zal voorts een ieder duidelijk zijn, dat men moeilijk zal kunnen beslissen of bepaalde stukken vernietigbaar zijn, als men ze niet kan zien in het verband van het gehele complex van stukken, waarvan ze deel uitmaken. Ik ben dan ook van mening, dat t.a.v. de vernietiging de uitdrukkelijke vastlegging in de nieuwe ar chiefwet van het herkomstbeginsel en de verplichte toepassing daarvan, een be langrijke stap vooruit is op het netelige pad van de archiefselectie. Ordening Voor het wetenschappelijk gebruik en de selectie van archiefbescheiden is kennis van de voornaamste ordeningsvormen onontbeerlijk. De oudste en meest voor de hand liggende ordening was die van de chronologische serie. Op deze regel vormen de gerechtelijke archieven echter een uitzondering. Zij vertonen uit de aard der zaak vrijwel steeds een zaaksgewijze dossiervorming, zoals b.v. het in de 15e eeuw [69]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1962 | | pagina 4