is in maart 1961 een vertegenwoordiging van het bestuur ontvangen door de Staatssecretaris. De wensen die toen kenbaar zijn gemaakt houden in dat zowel het aanvangssalaris als de uitloopmogelijkheden van de le en 2e klasse wetenschap pelijke archief ambtenaren worden verhoogd en vergroot. Uitgaande van de gelijk stelling in salaris van de Algemene Rijksarchivaris en Hoogleraar zouden nieuwe rangen kunnen worden ingesteld: hoofdchartermeester A en hoofdarchivist A le klasse. Wegens het totaal ontbreken van normen bij de bezoldiging van het ge meentelijke archiefpersoneel werd voorgesteld deze aan te passen aan de rijks normen. Voor de gemeentelijke archiefbeheerders zou een regeling kunnen worden ontworpen zoals geldend voor gemeentesecretarissen en -ontvangers. De Staats secretaris zegde overleg toe met het Departement van Binnenlandse Zaken. De heer ten Cate informeert of hierover iets naders is vernomen. De voorzitter antwoordt dat het bestuur zijdelings heeft vernomen dat van de zijde van O. K. en W. voorstellen zijn gedaan aan Binnenlandse Zaken. Bij het overleg is geen ver tegenwoordiger van onze vereniging betrokken, te zijner tijd zal dit wel het geval zijn met de Centrale, die contact met ons houdt. De heer Goudappel acht het minder juist indien het archiefpersoneel wordt ingedeeld in administratieve ran gen. De voorzitter beaamt dit en wil aanpassing aan rijksregelingen. De heer Goudappel stelt de taakanalyse voor wetenschappelijke archiefambte naren aan de orde als een moeilijke en gevaarlijke zaak. De voorzitter deelt mede dat het bestuur bezig is om een commissie samen te stellen om de taakanalyse te onderzoeken. De heren Panhuysen, Stempher en de Vey Mestdagh laten zich over dit onderwerp zeer kritisch uit. Kan de administratie ons werk beoordelen? en de Vereniging van Nederlandse gemeenten, die er ook bij betrokken is? Laat onze arbeid zich exact analyseren? De heer Meyer van 'de Centrale' wordt naar zijn mening gevraagd. Hij maakt van de gelegenheid gebruik om te bedanken voor de uitnodiging en taak en doelstelling van de Centrale uiteen te zetten. Hij stelt voorts dat er nog steeds geen goede taakanalyse voor hoofdarbeiders is, zoals dit wel het geval is bij handenarbeid. Wel is het noodzakelijk, b.v. bij bevordering, een functie of 'stoel' te waarderen. De heer de Jong vraagt of er aanleiding is inzake de salarisactie contact op te nemen met verwante beroepen b.v. de museumorganisatie. De voorzitter ziet hier voor ons weinig heil in omdat de zaken in die sector nog veel moeilijker liggen. De heer Meyer zegt dat als straks de zaak vanuit de Departementen in het Centraal overleg wordt gebracht er nog gelegenheid is voor overleg. Gedachlenwisseling over de inleiding van mr. de Vey Mestdagh De heer ten Cate stelt dat in Nederland vernietiging geschiedt via een lijstensysteem en het beoordelen van incidentele gevallen. Hij vraagt zich af wat van het eerste in de praktijk terecht komt. Een vernietigingsagenda komt weinig voor. Bij de in cidentele gevallen geldt een historisch criterium, dat de archivaris voor zijn eigen tijd wel kent, maar niet voor de toekomst. De inleider antwoordt dat lijsten alleen zin hebben als ze worden toegepast, na de [64] oorlog is dit noodgedwongen steeds meer het geval. Tegenwoordig werkt men vaak met een termijnklapper, en de losbladige inventaris van de moderne registra tuur heeft een kolom voor V.V.V.1 Hij ziet hier een taak voor de archiefinspectie. De heer van Hoboken zegt dat in de lijsten niet staat vermeld wie tot V.V.V. beslist, die dient te worden opgenomen. Verder wenst hij niet het accent gelegd te zien op de moeilijkheid om het historisch criterium te hanteren, tenslotte zijn we daarvoor. Ook licht hij met een voorbeeld toe dat wij zelfs de administratie kunnen voorlichten inzake het bewaren van bescheiden uit administratief oogpunt. De heer Wondaal wijst op het genealogisch belang dat noopt tot bewaren. De inleider stelt daartegenover dat vele gegevens globaal reeds aanwezig zijn in te bewaren bescheiden. De heer de Jongh vraagt hoe men kan achterhalen welke onderwerpen in de belangstelling staan. De inleider antwoordt dat in dit verband het raadplegen van jaarverslagen van archiefdiensten van belang kan zijn. De heer van Hoboken wijst naar aanleiding hiervan op het belang van goede jaarverslagen, b.v. voor over heidsdiensten. Hoe vollediger het jaarverslag is, hoe meer archief vernietigd kan worden. De heer Panhuysen merkt op dat inzicht in het onderlinge verband van over heidsorganen een noodzakelijke voorwaarde is voor een verantwoorde vernieti ging. Hij pleit voor een spoedige verwezenlijking van de inspectiedienst van het Alg. Rijksarchief (voortvloeiend uit de komende Archiefwet). Aangezien de heer de Vey Mestdagh is voorbestemd hieraan leiding te geven spreekt de heer Pan huysen de hoop uit dat deze ons inzicht zal gaan verschaffen in het genoemde onderlinge verband. De inleider erkent het belang ervan, maar wijst tevens op de omvangrijke arbeid die dit vereist De heer Panhuysen wijst nog op het belang van de vernietiging voor het weten schappelijk onderzoek. De wetenschappelijke werker wordt afgeschrikt door de massaliteit. De inleider onderstreept dit met een recent voorval betreffende een onderzoeker-publicist die in paniek raakte toen hij de massa archiefstukken aan schouwde die hij moest doorworstelen. Met een dankwoord sluit de voorzitter tenslotte de vergadering. H. J. Bemsen, secretaris 1 Voor Vernietiging Vatbaar. [65]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1962 | | pagina 2