Mijnheer de Voorzitter! Ik acht dit bepaald onjuist. Er is nu sprake van een nieuwe
archiefwet. Wil men een datum in de wet brengen, waarna afgifte van archiefbescheiden,
die onder een overheidsorgaan behoren te berusten en die personen zonder toestemming
van het overheidsorgaan onder zich hebben, op vordering van dat overheidsorgaan
moet plaatsvinden, dan kan dat alleen de datum van de inwerkingtreding van de wet
zijn. Immers, iedere willekeurige andere datum is volslagen ongemotiveerd. En bij die
eventuele wetswijziging is teruggrijpen naar de datum van de inwerkingtreding der wet
weer onmogelijk, omdat dan de meest wezenlijke bezwaren van de meerderheid der
Eerste Kamer voor een groot aantal archiefbescheiden opnieuw zouden herleven.
Mijnheer de Voorzitter! De Staatssecretaris heeft verder in mijn eerste amendement
gemist en hij achtte dit een vrij essentiële zaak de woorden 'anders dan met toe
stemming van het overheidsorgaan'. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb deze woorden thans
in het eerste en tweede lid van artikel 4 ingelast.
Mijnheer de Voorzitter! Ik moge er echter opmerkzaam op maken, dat deze zelfde
woorden al evenzeer ontbreken in het door de Staatssecretaris zelf voorgestelde artikel 4.
Ik zou dus willen vragen: Moet de tekst van de eerste volzin van dit artikel dan ook
niet luiden: Ieder, die archiefbescheiden anders dan met toestemming van het over
heidsorgaan, waaronder zij volgens de bepalingen van deze wet zouden behoren te be
rusten, onder zich heeft, is verplicht deze binnen vier weken, nadat hij een daartoe strek
kende kennisgeving bij aangetekend schrijven heeft ontvangen, aan het overheidsorgaan
voor rekening en risico van dit overheidsorgaan af te staan, ten einde het in de gelegen
heid te stellen hiervan een fotografische reproductie te vervaardigen?
Mijnheer de Voorzitter! Ook aan de technische bezwaren die de Staatssecretaris aan
voerde tegen mijn amendement op artikel 39, ben ik door de toevoeging van een nieuw
tweede lid tegemoet gekomen.
Mijnheer de Voorzitter! Met klimmende verbazing heb ik de bestrijding van mijn amen
dementen door de Staatssecretaris aangehoord. Was dat nu dezelfde strijdbare held, die
op zulk een voortreffelijke wijze het eerste ontwerp van wet in de Eerste Kamer had
verdedigd? Met de mond beleed hij nog wel, dat zijn standpunt nog ongewijzigd was,
maar in feite was zijn betoog één warm pleidooi voor het standpunt van de meerderheid
der Eerste Kamer, en wel op zulk een wijze, dat ik denk, dat de woordvoerders bij de
behandeling van de Archiefwet in de Eerste Kamer zullen blozen, als zij de Handelingen,
die de betreffende vergadering van de Tweede Kamer verslaan, zullen lezen en zij
zullen zeggen: Zo ver behoefde U waarlijk niet te gaan, Excellentie!
Toen ik de Staatssecretaris aanhoorde jl. donderdag, kwam mij een tekst uit het Oude
Testament in de gedachten, die de Staatssecretaris zeker niet onbekend zal zijn. In een
der laatste hoofdstukken van het boek Esther lezen wij: 'De vreze voor de loden was
op de Meden en Perzen gevallen'. Met een variant daarop zou ik willen zeggen: De vreze
voor de Eerste Kamer is op Staatssecretaris Scholten gevallen.
Mijnheer de Voorzitter! Het zal U duidelijk zijn, dat, als er geen technische bezwaren
tegen mijn amendementen meer bestaan en er dus gestemd kan worden, ik hoofdelijke
stemming zal vragen.
De Voorzitter: De heer Vermooten heeft de door hem en andere leden voorgestelde
amendementen aldus gewijzigd, dat deze luiden:
I
A Voor het enig lid van artikel 4 wordt het cijfer 1 geplaatst en in dit lid wordt de
eerste volzin als volgt gelezen:
Ieder, die archiefbescheiden, welke gedateerd zijn voor het tijdstip, waarop deze wet
in werking is getreden, onder zich heeft, anders dan met toestemming van het overheids
orgaan, waaronder zij volgens de bepalingen van deze wet zouden behoren te berusten,
is verplicht deze binnen vier weken, nadat hij een daartoe strekkende kennisgeving bij
[100]
aangetekend schrijven heeft ontvangen, aan het overheidsorgaan voor rekening en risico
van dit overheidsorgaan af te staan, ten einde het in de gelegenheid te stellen, hiervan
een fotografische reproductie te vervaardigen.
B Aan het artikel worden een nieuw tweede en derde lid toegevoegd, luidende:
2 Ieder, die archiefbescheiden, welke gedateerd zijn na het tijdstip, waarop deze wet
in werking is getreden en welke volgens de bepalingen van deze wet in werking is ge
treden, en welke volgens de bepalingen van deze wet behoren te berusten onder een
overheidsorgaan, anders dan met toestemming van dit overheidsorgaan onder zich heeft,
is verplicht deze af te geven, hetzij aan dit overheidsorgaan, hetzij aan de algemene
rijksarchivaris.
3 Op archiefbescheiden, welke ongedateerd zijn en welke volgens de bepalingen van
deze wet behoren te berusten onder een overheidsorgaan, is het bepaalde in het eerste
lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.
II
Artikel 39 wordt gelezen als volgt:
1 Hij die aan de bij artikel 4, eerste lid, eerste volzin, en aan de bij artikel 4, derde
lid, gestelde verplichting niet voldoet, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste
tweeduizend gulden.
2 Hij die aan de bij artikel 4, tweede lid, gestelde verplichting om archiefbescheiden
af te geven niet voldoet binnen een maand nadat hem door Onze minister schriftelijk is
medegedeeld, dat de archiefbescheiden behoren te worden afgegeven, wordt gestraft met
geldboete van ten hoogste tweeduizend gulden.
3 De feiten zijn overtredingen.
4 Indien een dezer feiten wordt begaan door of vanwege een rechtspersoon, wordt de
strafvervolging ingesteld en de straf uitgesproken tegen hem, die tot het feit opdracht
gaf of die de feitelijke leiding had bij het verboden nalaten.
De heer Scholten, Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen: Mijn
heer de Voorzitter! Ik heb verleden week reeds mijn ernstige algemene bezwaren tegen
het oorspronkelijke amendement van de heer Vermooten c.s. naar voren gebracht en
daarna een aantal wetstechnische bezwaren genoemd. De wetstechnische bezwaren heeft
de geachte afgevaardigde thans ondervangen. Er is misschien op een enkel punt nog
een kleine discussie mogelijk, maar daar wil ik thans niet op ingaan; ik geloof, dat de
bezwaren in de grote lijn wel ondervangen zijn. Ik wil de geachte afgevaardigde echter
wel op een bepaald punt rectificeren, als hij mij verwijt, geen medewerking te hebben
willen geven aan het nader bezien van departementsweg van de wetstechnische moeilijk
heden.
De geachte afgevaardigde duidt hierbij blijkbaar op een telefoongesprek, dat ik met
hem heb gehad vrijdagavond laat; de geachte afgevaardigde heeft mij toen gevraagd of
het departement het gehele amendement in de nieuwe vorm wilde maken.
Ik heb daarop geantwoord, dat mij dat te ver ging en dat, indien er een gewijzigd amen
dement zou worden ingediend, ik bereid was, het departement medewerking te laten
geven, ten einde het gewijzigde amendement te bekijken. Ik heb echter thans om één
minuut voor één het gewijzigde amendement gekregen. Dit is dus de feitelijke gang
van zaken.
De heer Vermooten (P.v.d.A.): Dat is bepaald een misverstand. Het was niet mijn be
doeling, dat Uw ambtenaren het gehele amendement zouden ontwerpen.
De heer Scholten, Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen: Zo is
het gesprek nu eenmaal gegaan, zo heb ik het opgevat.
De heer Vermooten (P.v.d.A.): Dan hebt U het verkeerd begrepen. Het is een misver
stand.
[101]