69ste Vergadering Vergadering van dinsdag 15 mei 1962 (Bijeenroepingsuur 1 namiddag) Voorzitter: de heer Kortenhorst Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsontwerp Nieuwe regeling van het archiefwezen Archiefwet 1962) (5992). De Voorzitter: Er zou thans aan de orde zijn de stemming over het amendement van de heer Vermooten c.s. op artikel 4. De heer Vermooten heeft echter de Kamer de vraag gesteld de beraadslaging te her openen, wat ons voor een processuele moeilijkheid stelt. De heer Vermooten heeft ge legenheid tot repliceren gehad, maar van die gelegenheid heeft hij geen gebruik ge maakt. De Kamer zou dus kunnen zeggen: Hiermede is de kous af; er is geen reden om de beraadslaging te heropenen. Formeel zou dat wel juist zijn. Mij verplaatsende in de gedachtengang van de heer Vermooten, meen ik echter, dat de heer Vermooten kan zeggen; 'Ik heb twee argumenten om toch heropening van de be raadslaging te vragen. In de eerste plaats heb ik niet gerepliceerd, omdat mijn amende ment door de heer Staatssecretaris op formele en technische gronden niet helemaal correct werd bevonden; ik heb niet de tijd gehad om vóór de replieken mijn amendement te wijzigen. In de tweede plaats werd mij donderdag jl. gezegd, dat er die dag geen stemming zou plaatshebben; ik had dus nog even de tijd om de wijziging aan te bren gen. Dit is gebeurd en ik heb het amendement zo gewijzigd, dat er geen formeel-juridi sche bezwaren meer tegen zijn.' Wanneer dit de gedachtengang van de heer Vermooten is geweest, meen ik, dat er voldoende verzachtende omstandigheden aanwezig zijn om niet al te formalistisch te handelen. Ik stel derhalve voor, de beraadslaging over de artikelen 4 en 39 met de daarop voor gestelde amendementen van de heer Vermooten c.s. te heropenen. De beraadslaging over het voorstel van de Voorzitter wordt geopend. De heer Oud (V.V.D.): Mijnheer de Voorzitter! Ik zal mij niet verzetten tegen Uw voorstel, maar ik wil er toch op wijzen, dat dit wel een zeer exceptionele procedure is. De geachte afgevaardigde de heer Vermooten had donderdag kunnen verzoeken, de beraadslaging te schorsen tot vandaag en dan had hij in de tussentijd kunnen overwegen, zijn amendementen te wijzigen. Het gaat geheel buiten onze normale procedure om, wanneer de beraadslaging nu wordt heropend. Ik heb echter met U, mijnheer de Voor zitter, medelijden in verband met de onervarenheid van de heer Vermooten en zal mij daarom tegen Uw voorstel niet verzetten. De Voorzitter: Ik neem ook in overweging, dat men eigenlijk pas volwaardig lid van de Kamer is, wanneer men het lidmaatschap ten minste tien jaar bekleedt. De heer Vermooten is pas sedert 1954 lid van deze Kamer. De heer Burger (P.v.d.A.): Mijnheer de President! Ik zou erop willen wijzen, dat het haast meer regel dan uitzondering is, dat, wanneer bij nader inzien na het sluiten der algemene beraadslaging men ter zake van een aanhangig zijnd wetsontwerp nog opmer kingen wil maken dan wel wijzigingen in een amendement aanbrengen, dit eigenlijk automatisch wordt toegestaan. Ik kan het niet toeschrijven aan de onervarenheid van de heer Oud, dat hij zich op dit punt zo onjuist uitlaat, maar in ieder geval is hij toch de plank mis. De Voorzitter: Ik wil mij niet opwerpen als scheidsrechter tussen de beide geachte af gevaardigden, waar de heren Oud en Burger het ten aanzien van andere punten met [98] betrekking tot deze archiefkwestie zozeer eens zijn. Ik meen dus, dat wij het hierbij maar moeten laten. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van de Voorzitter wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Mitsdien is aan de orde de beraadslaging over de artikelen 4 en 39 met de daarop voorgestelde amendementen van de heer Vermooten c.s. De heer Vermooten (P.v.d.A.): Mijnheer de Voorzitter! Ik dank U voor Uw voorstel, de beraadslaging over de artikelen 4 en 39 te heropenen, en de Kamer voor haar bereid willigheid, mij in de gelegenheid te stellen, een verzuim mijnerzijds te herstellen. Waarom heb ik donderdag jl. niet onmiddellijk gerepliceerd? Omdat de Staatssecretaris ook technische bezwaren naar voren bracht tegen mijn amendementen en het mij on mogelijk was, staande de vergadering aan die technische bezwaren tegemoet te komen. Om nu een zuivere stemming te verkrijgen, leek het mij beter, die technische gebreken van de amendementen eerst weg te nemen. Mochten er nog technische bezwaren over blijven, ook na de wijziging van de redactie van de amendementen, dan verzoek ik U, mijnheer de Voorzitter, even gelegenheid te geven voor nader overleg met de Staats secretaris, waartoe ik van mijn zijde uiteraard zeer gaarne bereid ben, ten einde aan de amendementen een voor de Staatssecretaris althans technisch aanvaardbare vorm te geven. Mijnheer de Voorzitter! Ik doe dit verzoek met te meer vrijmoedigheid, omdat de Staatssecretaris gemeend heeft, niet te kunnen treden in mijn verzoek, medewerking van de zijde van departementsambtenaren te doen verlenen bij de technische herziening van mijn amendementen. Daar het een normaal gebruik is, dat die medewerking wordt ver leend, betreur ik deze houding van de Staatssecretaris zeer. Dat de bestrijding van de Staatssecretaris niet sterk was, bleek ten eerste daaruit, dat hij o.m. zeide, dat er ook ongedateerde archiefbescheiden zijn, en hij zich afvroeg onder welk van de beide leden van het door mij voorgestelde artikel 4 deze dan moesten vallen! Om daaraan tegemoet te komen, mijnheer de Voorzitter, heb ik nu aan artikel 4 een nieuw derde lid toegevoegd, waarin voor ongedateerde archiefbescheiden de bepa lingen van het eerste lid van kracht worden verklaard, omdat ook bij deze archief bescheiden volgens het oordeel van de meerderheid der Eerste Kamer van verkregen rechten sprake zou kunnen zijn. Ten tweede was wel een heel zwak argument van de Staatssecretaris, dat door mijn amendementen een onderscheid gemaakt zou worden tussen archiefbescheiden van vóór de datum van de inwerkingtreding der wet en later gedateerde archiefbescheiden. Mijn heer de Voorzitter! De eerste archiefwet, die door de Eerste Kamer verworpen werd, kende dat onderscheid tussen twee soorten archiefbescheiden ook al, echter met de datum 16 november 1813 als grens. Waarom het noemen van een datum nu plotseling een bezwaar moet heten, terwijl de Staatssecretaris dit in het eerste ontwerp zelf ook heeft voorgesteld, is mij bepaald niet duidelijk. Mijnheer de Voorzitter! De kansen voor het aanvaarden door de Kamer van mijn amendementen waren aanvankelijk zeer gunstig. De voorzitter der bijzondere commissie, prof. Oud, verklaarde zich bereid ze in een vergadering van de commissie te brengen om te zien, of de gehele commissie er zich achter kon stellen. Later kwam hij daarop terug, omdat de gedachte, die in het eerste amendement tot uitdrukking wordt gebracht, niet in de schriftelijke voorbereiding van het wetsontwerp door mij aan de orde was gesteld. Maar prof. Oud stond bepaald niet afwijzend tegenover mijn amendementen. De geachte afgevaardigde de heer Baeten stelde zich al evenzeer positief tegenover mijn amendementen op. Donderdag jl. heeft hij echter gezegd: Laten wij nu de wet in de voorgestelde vorm in het Staatsblad zien te brengen. Bij een latere partiële wijziging van de wet kan de gedachte, in het eerste amendement neergelegd, alsnog in de wet worden gebracht. [99]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1962 | | pagina 19