Voldoende ondersteund, maakt het amendement van de heer Versteeg c.s. (stuk nr. 12) onderwerp van beraadslaging uit. De heer Baeten (K.V.P.): Mijnheer de Voorzitter! Afgezien van het feit, dat het thans in behandeling zijnde amendement mij volstrekt overbodig voorkomt, heb ik daartegen u zult het begrepen hebben op precies dezelfde gronden bezwaar als tegen het amendement van de heer Vermooten. De heer Schollen, Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen: Mijn heer de Voorzitter! Ook ik kan beginnen met te verwijzen naar hetgeen ik zoeven heb gezegd, nl. dat dit amendement mij wel wat heeft verrast. De kwestie is niet aan de orde geweest in het voorlopig verslag en dus ook niet in de memorie van antwoord. Nu komt een zaak, die, indien het amendement werd aangenomen, zeer diep in de wet zou ingrijpen, plotseling naar voren. Ik vraag mij af, of dit een juiste procedure is. Het amendement zelf ontmoet bij mij echter ook ernstige bedenkingen. Indien de Archiefwet niet van toepassing zou zijn op het in het amendement van de geachte afgevaardigde de heer Versteeg genoemde register, zou dit betekenen, dat die zeer belangrijke stukken de geachte afgevaardigde de heer Meulink acht het ook belangrijke stukken -geen archiefbescheiden in de zin van de wet meer zijn. Dit zou voorts inhouden, dat er geen verplichting zou bestaan, die stukken in goede en geordende staat te bewaren. Er zou ook geen verplichting bestaan om de aan het Rijk toebehorende stukken naar de rijksarchiefbewaarplaatsen over te brengen, hetgeen tengevolge zou hebben, dat wij de openbaarheid in de zin van de Archiefwet zouden missen. Nu kan de geachte afgevaardigde wel zeggen, dat het toch openbare registers zijn. Dat is wel waar, maar dat is toch een ander soort openbaarheid. In ieder geval is de openbaar heid uit hoofde van de Archiefwet gratis, zodat geen leges worden gevorderd. Een verdere consequentie zou zijn, dat de belangrijke stukken niet meer zouden vallen onder de krachtens de Archiefwet aan de Minister van Financiën opgedragen zorg. Bovendien zouden die stukken worden onttrokken aan het toezicht van de algemeen rijksarchivaris. Het zal m.i. duidelijk zijn, dat het niet aangaat een zo belangrijke cate gorie van rijksbescheiden archivistisch want daarop komt het neer geheel vogelvi ij te verklaren. Reeds om die reden moet ik aanvaarding van het amendement ernstig ontraden. Nu heeft de geachte afgevaardigde eigenlijk maar over één punt gesproken. Hij heeft gezegd: die stukken moeten zijn te raadplegen. Dat zijn ze overigens ook in de rijks archieven. Het ging echter speciaal om het vaststellen van de eigendomsverhoudingen Hij zei, dat die stukken geregeld worden geraadpleegd. Ik kan U wel zeggen, mijnheer de Voorzitter, dat zeer zelden raadpleging van die hele oude stukken plaatsvindt. In het rekest, dat de geachte afgevaardigde noemde, is dit bepaald wel enigszins overdreven gesteld. Als het amendement nu alleen betrekking had op de overbrengingsverplichting, zoals het thans luidt, wat niet het geval is, dan nog zou ik er bezwaar tegen hebben, een afzonderlijke bepaling voor deze stukken in de Archiefwet op te nemen en te stellen, dat de overbrengingsverplichting voor deze stukken niet zal bestaan. Ik wil inderdaad, gelijk de geachte afgevaardigde al heeft vermoed, verwijzen naar artikel 5, lid 2. Daarin staat: '2 De in het vorige lid, eerste volzin, bedoelde verplichting laat onverlet de rechten, welke de overheid uit anderen hoofde op de archiefbescheiden kan doen gelden.' Hierdoor is voor dergelijke gevallen reeds een voorziening getroffen. Het is mogelijk, eventueel de overbrenging van registers uit te stellen, die een doorlopend karakter heb ben. Destijds is het ook bij de eerste behandeling ter sprake geweest en ik heb toen als voorbeeld genoemd het handelsregister, dat ten aanzien van bestaande vennootschappen lopende dossiers heeft. Deze moet men bij elkaar houden; het zijn de lopende formu lieren. Er is geen sprake van, dat deze zullen worden overgebracht. Er zal dus gebruik worden gemaakt van artikel 5, lid 2, ten einde ervoor te zorgen, dat de lopende dossiers bij het handelsregister kunnen blijven en dat deze niet moeten worden gesplitst. Zo is [96] het op andere terreinen ook mogelijk. Indien het krachtens een wettelijke bepaling nood zakelijk zal zijn om registers bijeen te houden bij de hypotheekbewaarder en bij het kadaster, dan is het krachtens artikel 5, lid 2, mogelijk. Deze zaak is de vorige maal in deze Kamer niet aan de orde geweest; wel die van de doodlopende dossiers. De uit sluiting van het hypotheek- en het scheepsregister van deze wet is bij de vorige gelegen heid in het geheel niet ter sprake gekomen. Wij moeten deze sukken nu niet plotseling in strijd met alle goede beginselen van de archivistiek uit deze wet halen. Dat is in het beginsel ook nooit gebeurd; ook bij de oude wet niet. Wat betreft de overbrengings verplichting geeft de wet zelf al soelaas. Ik heb dan ook geen enkele behoefte aan het amendement en ik moet daartegen ernstig bezwaar maken. Ik wil de Kamer dan ook met gelijke klem ontraden, het aan te nemen. De heer Meulink (A.R.P.): Mijnheer de Voorzitter! Ik moet toegeven, dat een be zwaar van het amendement is, dat de stukken op deze wijze inderdaad geheel buiten de wet komen. Anderzijds vind ik toch een regeling door middel van een algemene maatregel van bestuur niet zo erg elegant, maar ik zie wel in, dat het op het ogenblik moeilijk anders kan. Wanneer de Staatssecretaris wil toezeggen, dat hij ook ten aanzien van de be scheiden een algemene maatregel van bestuur wil treffen, dan ben ik bereid, het amendement in te trekken. De heer Scholten, Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen: Mijn heer de Voorzitter! Ik wil aandacht aan dit punt schenken, maar hierover moet ik mede overleg plegen met de Minister van Financiën, die volgens de wet voor deze stukken de zorg heeft. De toezegging, zoals de geachte afgevaardigde bedoelt, kan ik thans niet geven. De heer Meulink (A.R.P.): Ik wil ook met deze toezegging genoegen nemen en trek hierbij het amendement in. De Voorzitter: Ik deel aan de Kamer mede, dat de geachte afgevaardigde de heer Meu link, vertrouwen hebbende in de invloed van de Staatssecretaris op de Minister van Financiën, het amendement heeft ingetrokken. Aangezien het amendement van de heer Versteeg c.s. (stuk nr. 12) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De beraadslaging over de artikelen 4 en 39 en de daarop voorgestelde amendementen wordt hervat. De VoorzitterWenst de geachte afgevaardigde de heer Vermooten te repliceren? De heer Vermooten (P.v.d.A.): Dank U, mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter: Ik verzoek de bijzondere commissie haar oordeel over de amendemen ten van de heer Vermooten kenbaar te maken. De heer Tilanus, voorzitter van de bijzondere commissie: Van de aanwezige leden van de commissie zijn drie leden vóór aanneming van de amendementen van de heer Vermooten c.s. en vijf leden ertegen. De Voorzitter: Ik neem aan, dat het oordeel van de bijzondere commissie over het amendement van de heer Vermooten c.s. op artikel 39 en dat over de amendementen op artikel 4 gelijkluidend zijn. De beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter: Ik stel voor, de stemming over de amendementen van de heer Ver mooten c.s. en de artikelen 4 en 39 te doen houden dinsdag aanstaande, bij de aanvang van de vergadering. Daartoe wordt besloten. Artikel 44 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De verdere behandeling van het wetsontwerp wordt verdaagd. [97]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1962 | | pagina 18