hebben. Dat zijn een aantal stellingen bij de een zal deze stelling wat sterker hebben gesproken, bij de ander een andere op grond waarvan de verwerping is geschied. Ik zeg niet, dat ik die stellingen juist acht, maar het is een politiek feit, waarmee naar mijn gevoelen de Kamer ook rekening heeft te houden als realiteit. Indien die argumenten juist zouden zijn of indien die argumenten wederom naar voren gebracht worden, gaan zij ook voor de toekomst nog op, want ook in de toekomst is het mogelijk het is natuurlijk altijd feitelijk mogelijk dat er een stuk op onregelmatige wijze in het ver keer wordt gebracht. In die theorie is het ook mogelijk, dat er speciale gevallen zouden zijn, waarin een beroep op artikel 2014 B.W. zou kunnen worden gedaan. In die theorie kan men ook, ook al bepaalt men het voor de toekomst, een beroep op de verkrijgende en de vernietigende verjaring doen, ondanks de tekst van dit artikel. Ook thans is het nog mogelijk daaraan wil ik ook nog herinneren dat een archiefstuk met toe stemming van de overheid wordt vervreemd, want in de wet is een bepaling opgenomen, dat regelen over vervreemding nader bij algemene maatregel van bestur kunnen wor den gesteld. Het is dus niet zo, dat elk stuk, dat is gedateerd na de datum van inwer kingtreding van deze wet, per se altijd, indien men die bepaling opneemt, onder de overheid zal berusten. Als ik dat dus zo bij elkaar zie, mijnheer de Voorzitter, zeg ik, mede gelet op het feit, dat de Kamer haar tevredenheid heeft betuigd met de nieuwe artikelen 4 en 39 en dit gisteren en vandaag in de algemene beraadslaging zeer duidelijk naar voren is gekomen, dat het toch zeer onjuist, onverstandig en riskant zou zijn, nu op het laatste moment bij de behandeling van dit tweede ontwerp-Archiefwet alsnog de oude artikelen 4 en 39, weliswaar dan alleen voor de toekomst, toch weer in te voeren. Dit is mijn algemene en ook zeer ernstige bezwaar. Ik heb echter bovendien nog een aantal bezwaren tegen de tekst van het amendement en ik meen dus, dat het amendement zeker niet zou kunnen worden aangenomen in de vorm, zoals het hier ligt. Het amendement spreekt van 'archiefbescheiden, welke gedateerd zijn na het tijdstip, waarop de Archiefwet-1962' beter zou zijn: deze wet 'in werking is getreden'. Dit zou betekenen, dat ongedateerde archiefbescheiden die zijn er ook, mijnheer de Voor zitter; de overheid krijgt dikwijls ongedateerde brieven, om nu maar één voorbeeld te noemen hier buiten zouden vallen. In de tweede plaats komen in het amendement niet voor een vrij essentiële zaak, die ook ter sprake is geweest bij de verdediging van het oude ontwerp in de Eerste Kamer de woorden: anders dan met toestemming van het overheidsorgaan. Deze toevoeging met betrekking tot archiefbescheiden, die niet bij de overheid berusten, kwam wel voor in het oorspronkelijke artikel 4, maar hier ontbreekt zij. Dit betekent, dat bij aanneming van het amendement dit ook betrekking zou hebben op archiefbescheiden, die met toe stemming in handen van derden zijn, zelfs dus op bruikleen. Artikel 39 van het verworpen ontwerp hield in, dat de strafbaarheid pas intrad, wan neer men aan de afgifteplicht niet voldeed binnen een maand na ontvangst van een aanschrijving van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. De fotokopie regeling van het nieuwe artikel 4 spreekt ook weer van een verplichting tot afgifte binnen vier weken na ontvangst van een kennisgeving. De geachte afgevaardigde de heer Ver- mooten spreekt in zijn amendement niet meer van deze kennisgeving. Het amendement heeft geen betrekking op archiefbescheiden, die thans onder de overheid berusten, terwijl er naar mijn gevoelen toch geen reden is, een verschil te maken tussen archiefbescheiden, die een datum hebben van na de inwerkingtreding van de wet, en archiefbescheiden, die op het moment van het in werking treden van de wet onder de overheid berusten. Op dat moment liggen zij bij de overheid en in de gedachten- gang van de heer Vermooten zou men dus ook de artikelen 4 en 39 voor die archief bescheiden dan toch weer van toepassing moeten verklaren. U ziet dus, mijnheer de Voorzitter, dat ik een reeks technische bezwaren ook wets technische bezwaren tegen deze amendementen heb. De wetstechnische bezwaren zouden misschien nog te ondervangen zijn, maar mijn hoofdbezwaar is toch wel, dat [94] wij dan toch door een achterdeur de oude artikelen 4 en 39 weer binnenhalen en dat wij bovendien dat vind ik toch ook wel een systematisch bezwaar een onderscheid gaan maken tussen archiefbescheiden van vóór de datum van inwerkingtreding van de wet en later gedateerde archiefbescheiden. Ik weet, dat de oude Archiefwet ook een onderscheid tussen twee soorten archiefbescheiden gekend heeft. Het was daar nood zakelijk, maar in dit geval is het mijns inziens niet per se noodzakelijk. Indien dergelijke grenzen kunnen worden voorkomen, is het, geloof ik, voor een goede vorming en uit voering van de wet beter daarmee niet te komen. Bovendien hebben wij op het ogenblik een wetsontwerp voor ons, waarin aan de behoeften van de archiefwereld kan worden voldaan. Het is wellicht niet voor 100 pet. mooi, het oude systeem vond ik ook fraaier, maar er kan aan de behoeften worden voldaan. Ik geloof niet, dat, als wij met deze bevredigende fotokopieregeling kunnen werken, wij toch nog een onderscheid moeten maken. Ik herhaal, dat ik bepaald zeer ernstige bezwaren tegen dit amendement moet maken en het de Kamer sterk moet ontraden. De beraadslaging over de artikelen 4 en 39 en de daarop voorgestelde amendementen wordt geschorst. De artikelen 5 tot en met 38 en 40 tot en met 43 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. In behandeling komt het amendement van de heren Versteeg, Kieft, Meulink, Van Eijsden en Van Bennekom, (stuk nr. 12), strekkende om, onder vernummering van artikel 44 in artikel 45, een nieuw artikel 44 in te voegen, luidende: Deze wet is niet van toepassing op de openbare registers, welke op de bewaringen van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen worden aangehouden, noch op de op die registers aansluitende klappers ep andere bescheiden.' De heer Meulink (A.R.P.) verkrijgt het woordt tot toelichting van het amendement en zegt: Mijnher de Voorzitter! De bedoeling van dit amendement is, de openbare registers voor de bewaring van hypotheken, kadasters en scheepsbewijzen buiten deze wet te hou den. Door de Vereniging van bewaarders van hypotheken, kadasters en scheepsbewijzen is daarvoor gepleit. En, naar ik meen, op goede gronden. De termijn van 50 jaar, die de wet noemt, is hiervoor niet bruikbaar. Immers, ook na deze termijn is raadpleging van deze bescheiden nog geregeld nodig. Overschrijvingen, ouder dan 50 jaar, hebben ook dan nog betekenis. Ik verwijs daarvoor naar de wet van 21 september 1852, die bepaalt, dat de oude registers op de kantoren van de bewaarders der hypotheken en kadasters bewaard blijven om belanghebbenden daarvan inzage te geven. Ik verwijs ook naar de daarop aansluitende artikelen 1265 en 1268 B.W. Op grond van deze be paling mag dan ook geëist worden, dat raadpleging van deze bescheiden zo gemakkelijk mogelijk wordt gemaakt. Een titelonderzoek zou echter veel moeilijker worden, indien men naast het hypotheekkantoor ook nog bij het rijksarchief inlichtingen zou moeten inwinnen. Daar komt nog bij, ik citeer nu het schrijven van de zoëven genoemde vereniging, dat de rijksarchieven ook niet over kadastrale kaarten beschikken, zodat men zich aldaar met op de hoogte kan stellen op welke gedeelten van ons land die omschrijvingen betrekking hebben. Nu kan de Staatssecretaris verwijzen naar de bepaling in artikel 5 van de wet, die de mogelijkheid geeft bij algemene maatregelen een uitzondering te maken. Ik meen dat daarvan echter alleen gebruik zou kunnen worden gemaakt, wanneer men kon volstaan met een gedeelte van deze categorie uit te zonderen. Nu het echter nodig is voor al deze bescheiden een uitzondering te maken, is het, dunkt mij, gewenst, dit ook in de wet zelf vast te leggen. Immers, alle gegevens betreffende burgerrechtelijke aanspraken op gedeelten van ons grondgebied moeten buiten deze regeling vallen. Vandaar dit amendement. [95]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1962 | | pagina 17