in artikel 39 als complement op het gestelde in artikel 4 een nieuw element is en
dan zegt hij letterlijk waartegen voor zover hem bekend is, geen bezwaren zijn ge-
opperd!
Wat nu het voorliggende nieuwe wetsontwerp betreft, het zal wel geen bezwaren ont
moeten, dat de maximaal op te leggen boete is teruggebracht van 3000 op 2000.
Wel zou ik nog enkele opmerkingen willen maken over het nieuwe artikel 4. Dat ieder,
die archiefbescheiden onder zich heeft, nu verplicht wordt deze binnen vier weken,
nadat hij een daartoe strekkende kennisgeving bij aangetekend schrijven heeft ont
vangen, aan het overheidsorgaan, waaronder zij volgens de bepalingen van deze wet
zouden behoren te berusten, voor rekening en risico van het overheidsorgaan moet
afstaan, ten einde het in de gelegenheid te stellen hiervan een fotografische reproduktie
te vervaardigen, lijkt mij een alleszins aanvaardbare oplossing voor de gerezen moei
lijkheden, terwijl bovendien deze verplichting de rechten onverlet laat, welke de over
heid uit anderen hoofde op de archiefbescheiden kan doen gelden.
Misschien mag ik in dit verband daaraan de vraag verbinden of het wel gewenst is
om zo precies te formuleren in dit artikel 'fotografische reproduktie'. Is het nu in het
licht van de technieken, die zich aan het ontwikkelen zijn ten aanzien van de reproduktie
van archiefbescheiden, niet gewenst om een meer algemene redactie hiervoor in de plaats
te stellen, waardoor andere reproduktiemethoden hier ook onder vallen?
Over mijn amendementen zal ik bij de artikelsgewijze behandeling spreken.
Mijnheer de Voorzitter! Ik kan niet eindigen zonder nog eens herinnerd te hebben aan
hetgeen door anderen en door mij in 1959 is opgemerkt in deze Kamer bij de behande
ling van de Archiefwet 1959 over de personele voorzieningen, die deze wet vereist,
willen de bepalingen der wet geen dode letter blijven. Verbetering van de positie en de
salariëring van het wetenschappelijk archiefpersoneel in overheidsdienst is dringend
geboden. Wij zijn nu inmiddels al weer iy2 jaar verder en van enig resultaat van de toe
zeggingen, die de Staatssecretaris op dit punt in 1959 in deze Kamer heeft gedaan, is
tot op heden niets gebleken. Het grote verloop onder het archiefpersoneel wordt zeker
mede veroorzaakt door de weinig aantrekkelijke positie van de archiefambtenaren op
dit ogenblik.
Zonder in details te treden, zou ik willen aandringen op een spoedige verhoging van de
aanvangssalarissen, zowel voor de wetenschappelijke archiefambtenaren der eerste als
voor die der tweede klasse. En ook de uitloopmogelijkheden voor beide categorieën die
nen op korte termijn vergroot te worden.
En dezelfde onbevredigende toestand is nog altijd aanwezig bij het wetenschappelijk
archiefpersoneel, in dienst van de gemeentelijke overheid. Hier heeft de Staatssecretaris
wel geen directe zeggenschap, maar hij kan toch wel in overleg treden met de Minister
van Binnenlandse Zaken, opdat ook bij de gemeenten de voor de rijksarchiefambtenaren
geldende normen worden in acht genomen.
Trdven ~ZOa'S f and6re 'anden reeds het gevaI is - de algemene rijksarchivaris zou
gelijkgesteld worden met een hoogleraar, zouden de overige rangen kunnen worden
aangepast aan de overeenkomstige rangen van de wetenschappelijke staven der universi
teitenen hogescholen. Ik wil eindigen met de vraag, of de Staatssecretaris nu concretere
mededelingen kan doen dan in 1959 orrrfrent de positie en de salariëring van het weten
schappelijk rijksarchiefpersoneel en of hij reeds in overleg getreden is met de Minister
van Binnenlandse Zaken over deze aangelegenheid.
68ste Vergadering
Vergadering van donderdag 10 mei 1962
(Bijeenroepingsuur 1 namiddag)
De VoorzitterDoor de Regering zijn in het wetsontwerp enige wijzigingen aangebracht
na het uitbrengen van het eindverslag.
[90]
Naar mij blijkt, heeft de bijzondere commissie tegen deze wijzigingen geen bezwaar.
De artikelen 1 tot en met 3 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over:
'Artikel 4. Ieder die archiefbescheiden onder zich heeft, is verplicht deze binnen vier
weken, nadat hij een daartoe strekkende kennisgeving bij aangetekend schrijven heeft
ontvangen, aan het overheidsorgaan, waaronder zij volgens de bepalingen van deze wet
zouden behoren te berusten, voor rekening en risico van dit overheidsorgaan af te staan,
ten einde het in de gelegenheid te stellen hiervan een fotografische reproduktie te ver
vaardigen. Het overheidsorgaan geeft de archiefbescheiden binnen een maand na ont
vangst terug aan degene, die deze heeft afgestaan, ook al kan de overheid op die beschei
den uit anderen hoofde rechten doen gelden.',
waarop door de heer Vermooten is voorgesteld een amendement (stuk nr. 11, I), strek
kende om:
A voor het enig lid van artikel 4 het cijfer 1 te plaatsen en in dit lid in de eerste volzin
tussen de woorden 'archiefbescheiden' en 'onder' in te voegen: welke gedateerd zijn
voor het tijdstip, waarop de Archiefwet 1962 in werking is getreden,;
B aan artikel 4 een tweede lid toe te voegen, luidende:
2 Ieder, die archiefbescheiden, welke gedateerd zijn na het tijdstip, waarop de Archief-
wet-1962 in werking is getreden en welke volgens de bepalingen van deze wet behoren
te berusten onder een overheidsorgaan, onder zich heeft, is verplicht deze af te geven,
hetzij aan dit overheidsorgaan, hetzij aan de algemeen rijksarchivaris.
De Voorzitter: Ik merk op, dat in de amendementen van de heer Vermooten het koppel
teken achter Archiefwet moet vervallen. Met het oog op de onderlinge samenhang van
de amendementen stel ik voor, hierbij tevens aan de orde te stellen artikel 39 met het
daarop voorgestelde amendement van de heer Vermooten.
Daartoe wordt besloten.
Mitsdien is tevens aan de orde de beraadslaging over artikel 39.
1 Hij die aan de bij artikel 4, eerste volzin, gestelde verplichting niet voldoet, wordt
gestraft met geldboete van ten hoogste tweeduizend gulden.
2 Het feit is een overtreding.
3 Indien het feit wordt begaan door of vanwege een rechtspersoon, wordt strafver
volging ingesteld en de straf uitgesproken tegen hem, die tot het feit opdracht gaf of
die de feitelijke leiding had bij het verboden nalaten.',
waarop door de heer Vermooten is voorgesteld een amendement (stuk nr. 11, II), strek
kende om lid 1 te lezen als volgt:
1 Hij die aan de bij artikel 4, eerste lid, eerste volzin, en aan de bij artikel 4,
tweede lid, gestelde verplichting niet voldoet, wordt gestraft met geldboete van ten
hoogste tweeduizend gulden.
De heer Vermooten (P.v.d.A.) verkrijgt het woord tot toelichting van zijn amendemen
ten en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Na kennisneming van de tekst van het nieuwe
artikel 4 heb ik mij afgevraagd of het niet wenselijk zou zijn, althans voor de toekomst
de afgifte van archiefbescheiden, welke volgens de bepalingen van deze wet behoren
te berusten onder een overheidsorgaan, aan dit overheidsorgaan, c.q. de Algemene Rijks
archivaris, nu dwingend voor te schrijven. Omdat deze vraag bevestigend door mij
werd beantwoord, heb ik de beide amendementen, die onderling samenhangen, inge
diend. In het vorige wetsontwerp was de inlevering van overheidsarchiefbescheiden
verplichtend gesteld voor dezulke, die dateerden van na het jaar 1813. Het hoofdbezwaar
van de meerderheid van de Eerste Kamer was, dat de wet geen overgangsbepaling kende,
waarbij de plicht tot afgifte van archiefbescheiden niet zou gelden met betrekking tot die
archiefbescheiden, waarop particulieren of instellingen verkregen rechten hadden ver-
[91]