van Utrecht, welke in de jaren 1917-1919 het licht zouden zien. In 1910 zag hij
zich benoemd tot plaatsvervangend lid van de Tiendcommissie te Utrecht. Van
buitengewoon belang was een andere taak. Mr. Muller werd in juli 1912 door de
toenmalige minister tijdelijk belast met het beheer van het rijksarchief in Noord-
Brabant en liet zijn werkzaamheden in Den Bosch grotendeels door Jhr. De Jonge
verrichten, die hiertoe vrijwel dagelijks heen en weer moest reizen. Hij heeft de
grote ongeordend aandoende massa archivalia in het Noord-Brabantse rijksarchief
toegankelijk kunnen maken door met de toegewijde hulp van de archiefambtena
ren verschillende, vaak slechts voorlopige en onvolledige, inventarissen uit allerlei
verborgen hoeken bijeen te brengen en aan te vullen met gegevens, welke hij ont
leende aan vroegere archiefverslagen.
In het jaar daarop werd Jhr. De Jonge bij K.B. van 28 maart 1913 bevorderd
tot commies (chartermeester) en vervolgens bij K.B. van 3 juli 1913 benoemd tot
rijksarchivaris in Drente in de plaats van mr. J. G. Ch. Joosting, die naar Gronin
gen ging. Zijn Drentse jaren wist hij op velerlei wijze vruchtbaar te maken. Hij
vulde het werk van zijn voorganger aan met een inventaris der 'Stukken, afkomstig
van Ambtenaren en Particulieren in het depot van 's Rijks Archieven in Drente',
welke in 1921 in druk verscheen1. Voorts publiceerde hij een artikel over 'Het
Nederlandsche Archiefwezen' (Stemmen des tijds, 8ste jrg., blz. 276) en een over
'De kerkelijke Archieven' (in de te Assen verschenen 'N.N. Kerkbode van 7 Juli
1916, no. 40'). Van zijn hand zagen een reeks opstellen het licht in het 'Archief
voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht' (deel XIII) en het 'Ned.
Archief voor Kerkgeschiedenis', Nieuwe serie (delen XII-XIV) op het gebied van
de Drentse kerkgeschiedenis. Op ander terrein bewoog hij zich met zijn belangrijke
studie 'De Drentsche Marken-organisatie' (in 'Bijdragen voor Vaderlandsche ge
schiedenis en oudheidkunde', Vde reeks, VI), bestemd als een inleiding tot de
Drentse markenkaart, welke hij maakte voor de 'Geschiedkundige Atlas van Ne
derland' (1920). Ook werkte hij aan de voorbereiding van de uitgave van de Goor-
spraken in Drente2.
Jhr. De Jonge werd tot rechter-plaatsvervanger te Assen benoemd in 1920, maar
verwisselde reeds in het volgende jaar het rijksarchivariaat in Drente met dezelfde
functie in Noord-Holland ingevolge K.B. van 9 februari 1921. In zijn Haarlemse
tijd voltooide hij de 'Inventaris der Oud-Rechterlijke en Weeskamer-archieven'
(1932). Hij kon hierbij steunen op voorbereidend werk van de ambtenaar H. L.
Driessen. Tevens trad hij op als archivaris van de Ned. Hervormde gemeente van
Haarlem.
Hem was nogmaals een overplaatsing beschoren; ditmaal naar Utrecht krachtens
K.B. van 28 december 1932. Hij volgde hier dr. K. Heeringa op, die voorlopig
nog werkzaam bleef als inspecteur van de Gemeente-, Waterschaps- en Veenderij-
1 Op naam van mr. J. G. C. Joosting, Jhr. mr. B. M. de Jonge van Ellemeet en
A. Oltmans.
2 Zie Verslag van het rijksarchief in Drente over 1915. De uitgave kwam eerst veel
later tot stand door de zorgen van de Vereniging tot uitgaaf van de Bronnen van het
Oude Vaderlandsche Recht in 1928 en 1931.
[84]
archieven in de provincie Utrecht. Jhr. De Jonge beschouwde het als zijn taak om
het werk van zijn beide voorgangers af te ronden door het bewerken van inven
tarissen van de archieven van de kapittelen van Oudmunster, Sint Jan en Sint
Marie. Het werk aan het omvangrijke archief van Oudmunster werd aanvankelijk
opgedragen aan de chartermeester mr. R. van Royen, die in 1938 naar Leiden
vertrok. Zelf zette hij zich onmiddellijk aan het archief van Sint Jan. Hij is zo
gelukkig geweest de inventarissen van de drie kapittel-archieven in manuscript te
voltooien, dat van Oudmunster incluis.
Bij K.B. van 16 mei 1946 werd aan Jhr. De Jonge van Ellemeet eervol ontslag
verleend wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Op 1 juni d.a.v.
werd hij door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht ontheven van zijn
taak met betrekking tot inspectie der Gemeente-, Waterschaps- en Veenderij-ar
chieven, een taak, welke hij van 1 september 1935 af geheel belangeloos had
vervuld.
Tot zijn wetenschappelijk werk in zijn Utrechtse jaren mag men zijn opstellen
rekenen, waarvan ik de volgende hier wil noemen: 'Uit de geschiedenis van het
Kapittel van Sint Jan' (Jaarboekje 'Oud-Utrecht', 1935), 'De Utrechtsche Claas-
kerk' (aid. 1939), 'Uit de geschiedenis der Utrechtse Waterschappen' (aid. 1945/46),
'De Utrechtse Nederduits-Hervormde Gemeente in jaren van overgang (1795-
1824)' (eveneens aid. 1947/48). Voorts nog: 'De organisatie der Utrechtse gere
formeerde kerken voor de invoering der Dordtse Kerkenorde' (in 'Nederlands
Archief voor Kerkgeschiedenis', Nieuwe serie, 36ste jrg.).
In zijn hoedanigheid van rijksarchivaris, als lidmaat der Hervormde Kerk en als
particulier heeft de heer De Jonge van Ellemeet in tal van commissies en besturen
zitting gehad. Zeer na lag hem zijn lidmaatschap (sinds 1938) en vervolgens voor
zitterschap (sinds 1949) van het college van Kerkvoogden te Utrecht, evenzo het
lidmaatschap en secretaris-penningmeesterschap van de Commissie voor de Ar
chieven der Nederl. Hervormde kerk gedurende 1941-1950. Te Haarlem en daarna
in Utrecht heeft hij een dertigtal kerkelijke archieven geordend, een arbeid, waar
mede hij zich nog tot in het jaar 1957 bezig hield.
Van zijn overige nevenfucties noem ik nog het lidmaatschap van de Hoge Raad
van Adel, welk eervol ambt Jhr. De Jonge van 1939 tot 1956 heeft vervuld.
In Jhr. dr. B. M. de Jonge van Ellemeet is een uiterst bekwaam en arbeidszaam
archivaris en wetenschapsman heengegaan, aan wie persoonlijk veel te danken heb.
A. Johanna Maris
[85]