door professor Simons gegeven suggestie. In een nieuw artikel 4 wordt immers voorgesteld ieder die archiefbescheiden van de overheid onder zich heeft, te ver plichten deze binnen 14 dagen, nadat hij een daartoe strekkende kennisgeving heeft ontvangen, aan de overheid af te staan ten einde hiervan een fotografische repro- duktie te laten vervaardigen. In art. 39 wordt dan degene die aan deze verplichting niet voldoet, bedreigd met een boete van ten hoogste tweeduizend gulden. In zijn memorie van antwoord ontveinst de staatssecretaris zich niet, dat de archivarissen begrijpelijkerwijs de voorkeur zouden geven aan een regeling die zou kunnen ver zekeren, dat de archiefbescheiden zelve voor goed onder hun berusting komen. Hij is echter van mening, dat dit nadeel in de gegeven omstandigheden moet wor den geaccepteerd. Zo is inderdaad onze mening. Wanneer het ontwerp-archiefwet 1962 in behandeling zal worden genomen door de Tweede Kamer, is mij niet bekend. In het voorlopig verslag en in de memorie van toelichting wordt alleen gesproken over de bewuste twee artikelen die ik zo juist noemde en verder over de staatsrechtelijke kant van de verwerping van het vorige ontwerp door de Eerste Kamer. Wij weten, dat het bestuur van de S.O.D. alsnog zijn bezwaren tegen het ontwerp ter kennis heeft gebracht van de volksvertegen woordiging. Naar het oordeel van dit bestuur valt in het ontwerp de nadruk te zeer op de oude archieven en wordt de betekenis van de jonge, nog niet overge brachte archieven miskent. Men vreest, dat door het voorgestelde inspectiesysteem de invloed van de oud-archiefdienst op de lopende archieven, met name op het systeem van ordening daarvan, te groot zal worden. Deze vrees gaat zelfs zo ver, dat men het wetsontwerp in die zin omgewerkt wil zien, dat het slechts bepalingen bevat betreffende de oude archieven en dat daarnaast de zorg voor de lopende ar chieven moet worden geregeld. Dit zou feitelijk neerkomen op een verwerping van het huidige ontwerp. Ons bestuur, of eigenlijk ons vorig bestuur, want het ge schiedde nog tijdens mijn voorganger, heeft deze zienswijze, die een stap achteruit zou betekenen, bestreden. Wij hebben de verwachting, dat het wetsontwerp bij de behandeling in de Tweede Kamer geen ingrijpende veranderingen zal ondergaan. Het voorgaande toont m.i. aan, dat er toch wel degelijk zakelijke geschilpunten zijn tussen onze vereniging en de S.O.D. en dat het niet zo is als de voorzitter van de S.O.D. op 18 oktober 1961 te Delft heeft gezegd, dat er in feite weinig is, dat de beide verenigingen scheidt. Wel ben ik van mening, dat deze geschilpunten bij een open positiebepaling niet behoeven te leiden tot een op wantrouwen berustende slechte verhouding. Ik wil hier nog gaarne aan toevoegen, dat mijn persoonlijke verhouding met de S.O.D. goed gebleven is. Ik hoop dan ook, dat na aanneming van het ontwerp-archiefwet 1962 een nauwer contact tussen beide verenigingen mogelijk zal zijn, zoals nu toch in de praktijk de samenwerking tussen registra- toren en archivarissen in het algemeen goed is. Hoewel het ontwerp-archiefwet nog niet door de volksvertegenwoordiging is aan vaard, werkt men ten departemente van Onderwijs, K. en W. reeds aan de voor bereiding van een archiefbesluit, dat op deze wet moet volgen. Daartoe is een commissie in het leven geroepen waarin de volgende leden van onze vereniging zitting hebben: mr. H. Hardenberg, mr. S. J. Fockema Andreae, dr. W. J. van [6] Hoboken, dr. G. W. A. Panhuysen en ondergetekende, terwijl mr. J. H. de Vey Mestdagh optreedt als secretaris. Bovendien is het conceptbesluit vertrouwelijk ter inzage gesteld van ons bestuur, dat zich over de inhoud heeft beraden. Wij mogen er dus op vertrouwen, dat bij de totstandkoming van het besluit voldoende reke ning wordt gehouden met onze wensen. Met de herziening der handleiding zijn we in een impasse geraakt. Mr. Fockema Andreae is te zeer door andere zaken in beslag genomen om zijn tijd te geven aan de samenstelling van dat gedeelte dat hij op zich had genomen. Op zijn mede werking mogen wij niet meer rekenen; wij kunnen niet eindeloos blijven wachten. Aangezien zijn aandeel o.a. de geschiedenis van de administratie betreft, op welk gebied slechts weinigen van ons deskundig zijn, is het moeilijk een plaatsvervanger te vinden, die dan bovendien nog moet instemmen met hetgeen reeds in concept gereed is. De heer Panhuysen en ik zullen ons echter zo spoedig mogelijk beraden over hetgeen ons nu te doen staat. Een wat vrolijker geluid kan ik laten horen over de werkzaamheden van het Ne derlandse comité voor archiefterminologie. Dit is namelijk met zijn arbeid gereed gekomen. De resultaten zijn neergelegd in een boekje 'Nederlandse Archieftermi nologie', dat als nr. 2 van de Archivistica, publikaties van de archiefschool, is ver schenen. In 42 bladzijden geeft het een nieuwe lijst van termen met toelichting. Ongetwijfeld zal dit boekje weer zijn invloed uitoefenen op de inhoud van de nieuwe handleiding. We willen gaarne de voorzitter van dit comité, mr. Harden berg, en de leden drs. Van der Gouw, dr. Van Hoboken en dr. Panhuysen, geluk wensen met het bereiken van dit mooie resultaat. Een belangrijke gebeurtenis in het leven van onze vereniging was de fusie van de afdeling van rijksarchiefambtenaren met die van gemeente- en waterschapsarchief- ambtenaren tot één nieuwe afdeling van wetenschappelijke archiefambtenaren in overheidsdienst. Door deze samensmelting kan grotere kracht worden ontwikkeld voor de verbetering van de materiële positie van onze leden werkzaam in overheids dienst. Het is te betreuren, dat de voorzitter van de nieuwe afdeling, de heer Van der Poest Clement, die zoveel voor deze fusie heeft gedaan, door ziekte ver hinderd is geweest de activiteit te ontplooien die hij ongetwijfeld wenselijk zou achten. Gelukkig bezit de nieuwe afdeling in de heer Don een waardig plaatsver vanger, zoals reeds gebleken is tijdens de oprichtingsvergadering. De ziekte, welke de heer Van der Poest Clement tevens hinderde bij de vervulling van het penningmeesterschap onzer vereniging, is ook de oorzaak, dat de com missie tot bestudering van de mogelijkheden van een registratie van niet-publiek- rechtelijke archieven (familiearchieven en daarmee samenhangende bedrijfsarchie ven), ingesteld op de vergadering van 27 januari 1961 en bestaande uit de heren Van Schilfgaarde en Van der Poest Clement, nog niet met haar prae-advies gereed gekomen is. Op dezelfde vergadering vond een bestuurswisseling plaats. Dr. Panhuysen, die op zo voortreffelijke wijze gedurende zeven jaren onze vereniging geleid heeft, trad af en werd opgevolgd door ondergetekende. Dr. Struick werd daarop gekozen tot redacteur van het Archievenblad. Ook nu ik niet meer redacteur ben, wil ik [7]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1962 | | pagina 7