geen controversen voor tussen rijk en gemeenten, zoals deze zich wel kunnen voor
doen in het afdelingsbestuur, waar de verhoudingen anders liggen. Ook de ver
tegenwoordigers uit de gemeente-kring in het bestuur gaan volkomen akkoord met
het voorstel. In het bestuur blijft een gemeente-archivaris zetelen, terwijl de redac
teur en een vertegenwoordiger van het afdelingsbestuur, beide afkomstig uit ge
meente-kring, de bestuursvergaderingen bijwonen. Mr. Aa heeft bezwaar tegen
het Haagse voorstel. Dit leidt tot evenredige vertegenwoordiging. Drs. Mensonides
wil slechts het gemeente-archiefwezen beter vertegenwoordigd zien. Redacteur en
afdelingsvertegenwoordiger hebben geen stemrecht in het bestuur. Het is on
nodig te zeggen dat het niet gaat tegen de candidaat van het bestuur als persoon.
Spr. is het met de voorzitter eens dat de indiening van zijn voorstel op een nogal
laat tijdstip is geschiedt, waarvoor hij zijn excuses aanbiedt. De heer Goudappel
merkt op dat een jaar of wat geleden zich een soortgelijke kwestie heeft afgespeeld.
Bij die gelegenheid is een tegencandidaat uit gemeente-kring gekozen. Dr. Van Ho
boken zou die verkiezing niet als een precedent willen beschouwen. Spr. doet een
beroep op de vergadering de meest geschikte candidaat te kiezen, onverschillig of
hij een rijks- of gemeente-man is. Mr. Bernsen wil een principiële uitspraak, voor
dat tot verkiezing wordt overgegaan. Dr. Panhuysen meent hiertegen te moeten
waarschuwen. Het is niet gewenst voor de toekomst een vaste gedragslijn vast te
stellen. Men moet de vergadering vrijheid laten. De voorzitter is het met spr. eens.
Het voorstel-Bernsen kan nu niet in stemming worden gebracht. Dit zou op een
volgende vergadering moeten gebeuren. Spr. wil nu overgaan tot stemming. Er zal
bij vrije keuze gekozen worden. Tot leden van het stembureau worden de heren
Ten Cate en Klomp benoemd. Uitgebracht worden 65 stemmen, waarvan 44 op
dr. Van Buytenen en 17 op mr. Schaap; 4 stemmen zijn blanco. De voorzitter stelt
vast dat dr. Van Buytenen is gekozen en spreekt deze met enkele woorden toe.
Aan de orde is dan een verzoek van de heer E. J. Th. A. M. van Emstede, streek
archivaris van Peelland te Deurne en in 1946 geroyeerd als lid (zie N.A.B. 51e jg,
p. 2), om wederom als lid te worden aangenomen. De secretaris leest een schrijven
voor van drs. P. Scherft te Middelburg, die van mening is dat, waar in 1946 een
vijftal leden zijn geroyeerd om redenen die voor alle gelijkelijk golden, het toen
genomen besluit niet voor een, met uitzondering der anderen, herroepen kan wor
den. De voorzitter geeft te kennen dat het bestuur deze aangelegenheid individueel
wil behandelen. Bij een gemeenschappelijke behandeling is de mogelijkheid inge
sloten dat men allen afwijst om een of meerdere te weren. Verscheidene sprekers
voeren nog het woord voordat tot schriftelijke stemming wordt overgegaan. Als
stembureau fungeren de heren W. L. A. Roessingh en H. W. van Veldhuizen.
Voor toelating blijken 46 stemmen te zijn uitgebracht, tegen 14, 6 stemmen zijn
blanco. De voorzitter stelt vast dat de heer Van Emstede is toegelaten als lid der
vereniging.
Als plaats waar de volgende jaarvergadering zal worden gehouden wordt Utrecht
aangewezen.
Collega's uit de Benelux-landen zullen voortaan worden uitgenodigd deel te ne
men aan de studiedagen. Mr. Van 't Hoff vindt het jammer dat deze ook niet voor
de vergaderingen worden uitgenodigd. De voorzitter is van mening dat de ver
gaderingen niet veel te bieden hebben voor buitenlanders.
Rondvraag. Mejuffrouw Prins vraagt waar de voorjaarsvergadering gehouden zal
worden. De voorzitter noemt Delft als een mogelijkheid. Dit moet ter plaatse nog
besproken worden. Drs. Ten Cate zou gaarne zien dat de namen van tegencandi-
daten voor bestuursfuncties een maand voor de datum der vergadering aan de
leden zouden worden medegedeeld. De voorzitter merkt op dat het bestuur daar
niet veel aan kan doen. Men kan slechts verzoeken zo vroeg mogelijk mededeling
te doen van eventuele tegencandidaten, zodat de leden tijdig op de hoogte kunnen
worden gebracht. Om 1 uur zijn de agendapunten afgehandeld en kan de voorzit
ter het huishoudelijke deel der vergadering besluiten.
Geachte collega's
Op 17 juni 1961 was het 70 jaar geleden, dat onze vereniging werd opgericht. Dit
heugelijke feit is niet herdacht en zelfs, althans publiekelijk, onopgemerkt geble
ven. Nu is in het algemeen een 70-jarig bestaan van een vereniging ook geen
reden voor een grootse herdenking men wacht liever tot de driekwart eeuw vol
bracht is maar toch had ik dit lustrum op de ledenvergadering van 15 juni te
Zutfen willen memoreren. Door familieomstandigheden heb ik echter tot mijn spijt
deze bijeenkomst niet kunnen bijwonen. Nu, in dit jaaroverzicht, wil ik toch nog
even de aandacht vestigen op dit historisch moment, ook al zal het mij niet voeren
naar een terugblik. Wel heb ik nog eens de eerste aflevering van het Archievenblad
opgeslagen en daarbij trof mij, dat na de algemene doelstelling als eerste pro
grammapunt van de nieuwe vereniging stond aangegeven; Het streven naar een
regeling van het archiefwezen bij de wet. Immers ook nu nog staat dit streven,
gelukkig niet naar dezelfde wet, in het middelpunt van onze belangstelling. De eer
ste vergadering in het afgelopen jaar was dan ook aan dit onderwerp gewijd. Daar
hield prof. mr. D. Simons een inleiding over 'De betekenis van artikel 4j° artikel
39 van het ontwerp-archiefwet 1959'. Ik zal hier op zijn boeiend betoog niet in
gaan u hebt het in het Archievenblad kunnen lezen alleen wil ik wijzen op
de twee oplossingen welke hij aangaf om de archivarissen zo veel mogelijk te be
vredigen. De eerste zou zijn, om de afgedwaalde stukken, waarover het in de be
wuste artikelen ging, door de overheid tegen schadeloosstelling te laten onteigenen.
Als tweede mogelijkheid opperde spreker het denkbeeld, dat in de archiefwet aan
de bezitters van bescheiden, behorende tot de overheidsarchieven, de verplichting
zou kunnen worden opgelegd deze bescheiden een korte tijd af te staan ten einde
daarvan fotokopieën of andere kopieën te doen maken.
Ik weet niet of het aan deze rede van professor Simons te danken is geweest
noch in het voorlopig verslag van de bijzondere commissie belast met de voor
bereidende behandeling van het ontwerp, noch in de memorie van antwoord van
de staatssecretaris wordt zijn naam genoemd dat in het ontwerp van wet,
thans 1962 geworden, een wijziging is gebracht die overeenkomt met de tweede,
[5]
[4]