Hugo de Groot en de Gravin van Hohenlohe-Langenburg
Het probleem van de bestemming van een brief en de vraagstukken, die
ermee samenhangen
Ingevolge een ruilovereenkomst met de Abt van de Regale Abdij van St. Adelbert
te Egmond-Binnen verwierf het Algemeen Rijksarchief in 1960 zeven brieven
aan leden van het geslacht van Egmond gericht uit de jaren 1574-1588, een hierbij
aansluitende brief aan de heer van Matenesse executeur-testamentair van Jkvr.
Fran§oise van Egmond uit 1590, bovendien nog twee brieven van (1528?) en 1629
aan niet bij name genoemde geadresseerden1. Laatstgenoemde brief, die de naam
van de afzendster zeer duidelijk in het briefhoofd voert, is meer dan gewone aan
dacht waard. De tekst moge hier volgen:
'Anna Maria Gravinne van Hoenloe ende Vrauw
tot Langenburg etc.
Unse ehrnbehoorende vruijndtlicke groet tevorn Edel ende hochgelarte leeve
besondere;
In Dien wij tegenwoordige de Welgebooren onse beede leeve soons graf Wolff
Otthen ende graf Ludwig Crafften van Hoenloe etc. nae Paris gesonden om en de
spraeken ende andere lof like Jonge Heerens wel toestande qualiteten capables te
werden, soe is ons seer lief gewesen toe verstaen dat de Heere tot Paris wohnachtig
is, om dat wij niet en vergeten hebben de grote affectie, de welke bij de wijlen de
Wolgebooren onse herttgeliefde Heer ende Ehegemahl hochloflicher memori tegen
hem getragen. Derhalven wij niet en konnen naelaten beede voorgeschreevene
onse leeve soons aen de Heere ten besten te recommendeeren ende te bitten dat
hem wolle beliefen haere Liefden tot allen goeden te adresseeren ende vor allem
quadem aftemaenen.
Ende of om de orlooch ofte andere trouble tempest ofte om eenige oorsaken
willen onse Jonge soons soude geraden sijn ouijt Frankrik te treken, so vetrouwen
wij seker ende bidden jij willen een sulkes haere Liefden Hofmeester in tijten
aviseeren, als wij niet en twijfeln dat jij van wegen de naem ende memoire van
Welgedachte onse in Gott rustende herttliefe Heere te daen van hertten affec-
tioneert sijn: Welgemeltte onse Jonge soons souden darmede obligeert wesen
alsulkes om de Heere ende de sijne wederom te meriteeren ende wij sijn ou met
1 Zie 'Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven' Tweede Serie XXXIII-1960, blz. 43
Aanwinsten van de Derde Afdeling van het Algemeen Rijksarchief XII. Een zich bij
de brieven bevindend afschrift van een akte van 1580 is van minder belang.
[30]
de oude goede ehmbehoorlike affectie bijgedaen. Langenburg d. 13. Aprilis Anno
etc. 1629.
(w.g.) Anna Maria greiffin
Von Hochenloew'
Anna Maria gravin van Hohenlohe, vrouw tot Langenburg heeft deze brief
naar haar handtekening te oordelen niet eigenhandig geschreven. Het schrift
van de brief valt overigens op, doordat de letters min of meer getekend zijn in de
vorm van drukletters2. Het lezen is de ontvanger dus zo gemakkelijk gemaakt als
maar mogelijk is. Belangrijk is echter vooral, dat het Nederlands van deze brief
met zijn eigenaardige Duitse inslag afgestemd moet zijn op een Nederlandse ge
adresseerde. Als men de inhoud van de brief mede in aanmerking neemt, dan leidt
dit tot de gevolgtrekking, dat de niet bij name genoemde persoon, aan wie de brief
werd toegezonden, een Nederlands geleerde te Parijs was. Nu waren Nederlandse
geleerden anno 1629 in de Franse hoofdstad stellig dun gezaaid. Men denkt allicht
aan Hugo de Groot. De vraag rijst in dit verband, of Hugo de Groot zulke goede
betrekkingen met het grafelijk huis van Hohenlohe-Langenburg onderhield als
waarvan de brief getuigenis aflegt.
Philipp Ernst graaf van Hohenlohe, heer tot Langenburg, geboren in 1584, over
leden in 1628, kan men aantreffen in de 'Briefwisseling van Hugo Grotius' uit
gegeven door dr. P. C. Molhuysen t en dr. B. L. Meulenbroek, Derde deel be
werkt door laatstgenoemde (Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie no.
105, 's-Gravenhage 1961). Hugo de Groot schrijft 11 febr. 1628 aan zijn broeder
Willem: 'Literas accepi a comité Philippo Hohenloio et consiliario ejus, qui apud
vos Delphis erat, sane benignas .'3. Een week later 18 februari schrijft
Hugo de Groot aan de graaf zelf:
'Welgebooren Genaedige Heere,
De eere, die ick ende de mijnen in ons landt zijnde van uwe Genade hebben ont-
fangen, heeft mij altijdt deselve, oock in mijn meeste tegenspoet met dancbaerheit
ende behoorlijck respect doen gedencken. Ende gelijck ick de schilderie van uwe
Gen. door sijne gunste heb gehadt in mijn huis, alsoo heb ick het beeldt van sijne
treffelijcke deuchden altijdt gedraagen in mijn gemoet; waerom het mij een grooten
troost ende vreuchd is geweest te sien de missive, die uwe Gen. aen mij genaede-
lick heeft gelieft te schrijven, houdende voor een groote eere, dat uwe Gen. mijner
niet en heeft vergeten .'4.
2 In de gedrukte tekst is er van afgezien hoofdletters tot kleine letters te reduceren,
hoewel de regels van het Historisch Genootschap dat toestaan, om in dit opzicht iets van
de karakteristieke kenmerken van het schrift te bewaren. De 'w' is er vaak groot ge
schreven, ook als kennelijk geen hoofdletter is bedoeld, zoals midden in het woord
'tegenwoordige'. Dit was een reden om in de tekst, zoals die thans gedrukt is, het gebruik
van de hoofdletter 'W' te beperken. Ook hierin is de druk aangepast aan het schriftbeeld,
dat geen woorden zijn verbonden of van elkander gescheiden overeenkomstig het mo
derne gebruik en dat de punten op de 'ij' zijn gehandhaafd.
3 'Briefwisseling van Hugo Grotius' III (1961) no. 1222, blz. 239.
4 Idem no. 1224, blz. 241.
[3.1