De discussie wordt geopend door de heer Lohmann, die mededeelt dat vóór hem drs. C. Th. Kokke in 1947 in Oosterhout begonnen was tot aan zijn benoeming bij het Openluchtmuseum in 1948. De heer AA vraagt naar de mogelijkheid gemeenten zonder eigen archivaris bij de wet te verplichten tot deelneming aan een gemeenschappelijke regeling. De heer Bernsen antwoordt dat de Wet gemeenschappelijke regelingen daartoe aan Gede puteerde Staten de mogelijkheid biedt. Aangezien de oprichting van een streek- archivariaat geen levensnoodzaak is verwacht hij van het provinciaal bestuur hoogstens een zekere aandrang. De voorzitter noemt de suggestie een utopistische gedachte, nu zelfs de nieuwe archiefwet nog niet is aangenomen. De heer Van Hoboken vraagt een nadere belichting van de voor- en nadelen van een centrale archiefbewaarplaats. Hoe is de raadpleging van archiefstukken moge lijk tijdens de afwezigheid van de archivaris? Is centralisatie van het werk niet bevorderlijk voor inventarisatie? Kan het gewenste contact met het gemeente bestuur niet telefonisch plaatsvinden? De heer Bernsen zet op psychologische gronden uiteen waarom een gedecentra liseerd archiefbeheer in de praktijk beter werkt. In deze ontstaansperiode bestaat er nog een krachtig verzet tegen de overbrenging van archiefstukken, zelfs wan neer een gemeentebestuur het eigen archief verwaarloost. Indien het archief wordt verplaatst verliest het gemeentebestuur zijn belangstelling. In iedere plaats wenst men de archivaris geregeld te zien. Wanneer omgekeerd de archivaris minder fre quent in de gemeenten verschijnt, verliest hij de voeling met de plaatselijke toe standen. De heer Van Mosselveld voegt hieraan toe dat de registrator ter secretarie de streekarchivaris bij diens afwezigheid vervangt doch alleen ten behoeve van de administratie, niet voor het publiek. Aanwijzingen voor het opzoeken van bepaalde stukken door de registrator kunnen desnoods telefonisch gegeven worden. Voorts dient de registratuur ter plaatse geïnspecteerd te worden, wat onder de huidige regeling beter uitvoerbaar is. De heer Bernsen besluit dat zelfs de aantrekkelijke mogelijkheid bij aanwezigheid van een centraal archiefdepot de overbrenging van de rechtelijke e.a. archieven te verkrijgen niet opweegt tegen de vooral praktische voordelen van een gecentraliseerd werkend streekarchivariaat. De heer Van Buy tenen vraagt zich af of de Brabantse methode door de voor tijdige geboorte van streekarchivariaten te forceren niet nadelig werken kan op de voortgang van de inventarisatie in tegenstelling tot het Friese gebruik de oprichting te doen volgen op de voltooiing van de inventarisatie. De heer Bernsen verzekert dat als eenmaal de eerste groeistuipen overwonnen zijn, de inventarisatie vlot kan verlopen. Na 10—12 jaren verschijnt een hele reeks van inventarissen. In de prak tijk is gebleken dat voltooiing van de inventarisatie soms belemmerend werkt op de oprichting van streekarchivariaten, hoewel ook het omgekeerde zich voordoet. De vraag van de heer Van Buytenen of de concentratie van waterschappen onder ver plichting tot ordenen van het archief geen mogelijkheid tot centralisatie biedt, wordt door de heer Bernsen bevestigend beantwoord; een belemmerende factor is het gebrek aan personeel. De voorzitter vraagt naar het verband tussen de historische belangstelling van het [28] publiek en het bestaan of de oprichting van streekarchivariaten. De inleiders heb ben op dit punt verschillende ervaringen opgedaan, maar vastgesteld kan worden dat het bezoek aan de archieven van een streekarchivariaat niet omvangrijk is, vooral nu door het ontbreken van de retroacta van de burgerlijke stand en dien tengevolge het wegblijven van de genealogen het bezoek eerder qualitatief dan quantitatief beschouwd moet worden. De heer Lohmann verklaart gunstiger erva ringen met de omvang van het bezoek in de streekarchivariaten te hebben. De heer De Vey Mestdagh oppert de mogelijkheid, dat na beëindiging van de huidige hausse en wanneer eenmaal de archiefordening voltooid is, de ambtenaren een algemeen culturele taak zal worden opgedragen of zelfs zouden worden ont slagen. De heer Bernsen acht wegens de overbelasting van de functionarissen de ordening niet zo snel te verwezenlijken. Het toevloeien van nieuwe archiefdelen bestendigt bovendien de ordeningstaak van de archivaris. Evenmin als indertijd de bestedingsbeperking zal een wijziging in de conjunctuur in dit verband een voor name rol spelen. Integendeel kan men stellen dat juist de gereedgekomen inven tarisatie vaak bevruchtend werkt op de oprichting van nieuwe streekarchivariaten. De toenemende industrialisatie en bevolkingsgroei kan ertoe leiden dat bepaalde gemeenten in staat zullen zijn een eigen archivaris aan te stellen. De heer Van Hoboken wijst in dit verband erop dat de dienstverlening aan de eigen overheid altijd doorgaat. De heer De Vey Mestdagh vraagt of een provinciale archiefdienst in deze omstandigheden geen voordelen biedt, zoals bijvoorbeeld in Friesland ge bleken is. De heer Bernsen meent dat inderdaad de gang van zaken in Limburg, Gelderland en Friesland een snelle inventarisatie bevordert, maar de aanwezigheid van streekarchivarissen doet de inventarisatie pas vruchten afwerpen, garandeert voortdurend toezicht en voorkomt verwaarlozing. De heer Van Buytenen ver duidelijkt, dat zowel de Brabantse als de Friese methode inventarissen produceren. De heer Beitjes vraagt het oordeel van de inleiders aangaande de wenselijkheid om ter bevordering van de oprichting van een streekarchiefdienst een of meer secre tarissen in de archiefcommissie als volwaardig lid op te nemen. De heer Bernsen stelt eerder de totstandkoming van een streekarchivariaat in de waagschaal dan in deze een opportunistisch beleid te voeren. De status van de gemeente-archivaris moet volwaardig blijven, niet onder maar naast de gemeentesecretaris (zie minis teriële toelichting op artikel 15 van de archiefwet). Ook de figuur dat de registrator met diploma 2e klasse archiefexamen als archivaris optreedt een Limburgs streven is in strijd met de bedoeling van genoemd wetsartikel. Wel acht spreker het juist en wenselijk dat de gemeentesecretarissen invloed op en inzicht in de gang van zaken van de archiefdienst hebben, b.v. als secretaris van de archief commissie en/of als adviserend lid. De heer Van Buytenen signaleert het gevaar voor de openbaarheid indien de archivaris afhankelijk is. Mejuffrouw Versprille onderstreept dit. De heer Rogier acht inspectie van de registratuur door de streek archivaris onuitvoerbaar wanneer de secretaris zitting heeft in de archiefcommissie. Na een dankwoord aan de inleiders en aan de deelnemers in de gedachtenwisseling sluit de voorzitter de bijeenkomst. [29]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1962 | | pagina 18