nieuwe instituut te vertellen, enerzijds omdat daaruit duidelijk wordt, welke toe
valligheden daarin een rol speelden, anderzijds omdat daarover buiten de kring
van de daarbij rechtstreeks betrokkenen niet veel bekend is.
De gemeente Oosterhout had in 1948 aan een van onze collega's, drs. C. Th.
Lohmann, verzocht om haar archief te ordenen bij wijze van losse opdracht.
Bij gelegenheid van het bezoek van H.M. de Koningin aan deze gemeente in
1949 werd hem gevraagd, iets te ensceneren, waardoor de historische verbonden
heid tussen het Oranjehuis en Oosterhout tot uitdrukking zou worden gebracht.
Een van die curieuze opdrachten, waarmee een gemeente-archivaris maar vooral
ook een streekarchivaris wordt verblijd.
Collega Lohmann arrangeerde een tableau vivant, voorstellende de belening van
Willem van Duvenvoorde met de heerlijkheid Oosterhout (1325).
De daardoor bij het gemeentebestuur gekweekte goodwill leidde er mede toe, dat
hij een aanstelling kreeg als archiefambtenaar in tijdelijke dienst en dat de burge
meester van Oosterhout ook dank zij aandrang van andere zijde ontvankelijk
werd voor de gedachte een archivaris permanent aan de gemeente te verbinden,
b.v. door een samengaan met naburige gemeenten.
Een eerste contact met een aantal burgemeesters uit de omgeving over dit on
derwerp vermocht wel enige belangstelling te wekken, maar het liet zich aanzien,
dat de voorbereiding van een formele regeling nog wel de nodige tijd zou vergen.
In afwachting daarvan vroeg in 1950 het gemeentebestuur van Gilze-Rijen aan
dat van Oosterhout om de archiefambtenaar tijdelijk voor enkele dagen per week
aan hen 'uit te lenen'. Dit werd goedgevonden. Gilze-Rijen vergoedde aan Ooster
hout de helft van diens salaris. In 1951 volgden de gemeenten Geertruidenberg en
Teteringen met eenzelfde verzoek. In tegenstelling tot Gilze-Rijen betaalden deze
twee gemeenten hun vergoeding rechtstreeks aan de heer Lohmann. (In feite dus
een verkapte salarisverhoging.) De basis voor een intercommunale samenwerking
op archiefgebied was daarmee gelegd.
Intussen had de heer Lohmann in samenwerking met de toenmalige hoofdcom
mies van de gemeente Oosterhout, P. J. Krens, een ontwerp gemaakt van een ge
meenschappelijke regeling voor het beheer van de archieven van meerdere ge
meenten, steunende op de uit 1949 daterende Wet Gemeenschappelijke Regelingen.
Dat was in 1951.
Het vlotte echter niet al te best met de realisering van dit plan, enerzijds omdat
het provinciaal bestuur van Noord-Brabant aanvankelijk niet bereid bleek tot sub
sidiëring, anderzijds omdat de burgemeester van Oosterhout nog meer gemeenten
en ook waterschappen daarbij wilde betrekken.
Toen de heer Lohmann in 1954 wegens zijn benoeming tot archivaris van de
gemeente Breda Oosterhout verliet, was de gehele zaak in feite nog geen stap
verder gekomen. Dit vertrek echter maakte de kwestie urgent, omdat het niet
mogelijk werd geacht zonder een goede rechtspositieregeling een opvolger voor
hem in Oosterhout en de drie andere gemeenten te vinden.
Mede door het ingrijpen van de provinciale inspecteur en de vasthoudendheid van
de gemeente-ambtenaar A. E. A. van Gils, die deze portefeuille van de intussen
[18]
naar elders vertrokken hoofdcommies Krens had overgenomen, kwam eindelijk
einde 1955 de gemeenschappelijke regeling voor het archiefbeheer tot stand voor
Oosterhout en vijf andere gemeenten.
De combinatie van deze zes gemeenten was een vrij willekeurige. Een historisch-
regionale binding bezitten deze gemeenten niet. De samenstelling van dit streek-
archivariaat berustte dan ook louter op improvisatie. Immers we hebben hier te
maken met een Hollandse stad (Geertruidenberg), een der Zes Zuid-Hollandse
Dorpen in de Langstraat (Raamsdonk), een vrijheid en en twee dorpen in de voor
malige Baronie van Breda (Oosterhout, Gilze-Rijen en Terheijden) en de voor
malige buitenpoorterij der stad Breda (Teteringen). Naar zijn historische afkomst
te zien dus een allegaartje. Dat is er niet beter op geworden, toen in 1960 dit streek-
archivariaat met nog vier gemeenten werd uitgebreid. Dat waren toen: nog een
van de Zes Zuid-Hollandse Dorpen (Waspik) en drie Baroniedorpen (Alphen en
Riel, Baarle-Nassau, Chaam). Daarvan behoorde Riel vóór 1810 tot de Meijerij
van 's-Hertogenbosch. Wel grenzen al deze gemeenten aan elkaar.
Bij het formeren van de later opgerichte streekarchivariaten is meer op een
historisch-regionale binding der betrokken gemeenten gelet, ofschoon dit geen
noodzakelijke voorwaarde was. Dit bindende element is ook in de naamgeving van
deze latere streekarchivariaten tot uitdrukking gekomen. Zij dragen namen als:
Nassau-Brabant, de Markkant, Brabants Westhoek, Land van Cuyk, Peelland,
Noord-Kempenland, de Liemers en Doesburg, Land van Ravenstein en Graafschap
Megen. Voor het streekarchivariaat Oosterhout is het door zijn heterogene samen
stelling niet mogelijk gebleken een meer passende benaming te vinden. Het is kring
Oosterhout gebleven.
De totstandkoming van het Gemeenschappelijk Archivariaat Nassau-Brabant te
Zevenbergen wijkt enigszins af van die te Oosterhout. In 1949 had onze collega
drs. L. A. Brekelmans op zich genomen het archief van de gemeente Zundert bij
wijze van losse opdracht te ordenen. Hij werd daarvoor per dag betaald. Terwijl
hij met die ordening nog bezig was, aanvaardde hij in 1952 een soortgelijke op
dracht van de gemeente Zevenbergen. Reeds spoedig werd ook daar de idee ge
opperd om met een aantal andere gemeenten een kring te vormen. Ook Rijsbergen
ging nu mee doen en in 1953 werd de heer Brekelmans in elk van die drie ge
meenten op arbeidscontract benoemd tot ambtenaar ter secretarie belast met de
zorg voor het archief. Iets later sloot ook de gemeente Steenbergen zich aan.
De volgende ontwikkelingsfase werd ingeluid met het in 1954 door die gezamen
lijke gemeenten genomen besluit, dat Zevenbergen voortaan het gehele salaris van
de archiefambtenaar zou uitbetalen en dat de andere gemeenten op basis van de
aan hen bestede werktijd hun aandeel aan Zevenbergen zouden vergoeden. Met
het eerste concept voor de gemeenschappelijke regeling van Oosterhout als basis,
kwam tenslotte ook hier einde 1955 officieel een streekarchivariaat tot stand; hier
echter gemeenschappelijke archivariaat genoemd omdat deze gemeenten niet aan
elkaar grenzen, geen streek vormen.
Tot zover dan de voorgeschiedenis van deze beide oudste streekarchivariaten,
wier regelingen als model hebben gediend voor de later elders in Noord-Brabant
19]