KRONIEK
166
VERSLAG VAN HET RIJKSINSTITUUT VOOR OORLOGSDOCUMENTATIE
OVER 1960
Het bestuur begint zijn verslag met een woord van herdenking van de
auctor intellectualis van het Rijksinstituut, prof. mr. dr. N. W. Posthumus,
overleden 18 april 1960, en van onze collegae jhr. dr. D. P. M. Graswinckel
en dr. A. Kessen, resp. voorzitter en tweede secretaris van de commissie van
bijstand. Het 15-jarig bestaan ervan op 8 mei 1960 werd in een besloten
samenzijn met de staf herdacht. Geen voorafgaand jaar is aan te wijzen waarin
de werkzaamheid van het Instituut een zo gevarieerd karakter droeg. Gewezen
wordt ook op de belangrijke diensten, door de adviezen in schadevergoedings
kwesties aan de Nederlandse gemeenschap bewezen; het totale bedrag daarvan
werd eind 1961 begroot op ruim 300 miljoen gulden. Het Nederlands Na
tionaal Oorlogsmuseum te Overloon werd met medewerking van het Instituut
geheel gereorganiseerd en met een afdeling, gewijd aan het verzet, uitgebreid.
Naar zich laat aanzien zal, door de voortdurende stijging der kosten en de
gebleken onmogelijkheid van afvloeiing van personeel in die mate, die men in
1958 voor mogelijk had gehouden, het niet mogelijk zijn de arbeid van het
instituut te financieren uit de bedragen, die ruim twee jaar geleden werden ge
noemd1). Een nieuwe taak, die werd opgenomen, was de Televisieserie
„De bezetting", waarmede de directeur, dr. L. de Jong, zich belastte. De
door het Instituut samengestelde Erelijst van gevallenen 1940-1945 werd 4 mei
1960 tijdens een plechtige bijeenkomst in de Ridderzaal door H.M. de Koningin
aan de Staten-Generaal overhandigd. De aanwinsten in de categorie archie
ven (29, tegen 100 in 1959) betroffen steeds aanvullingen van reeds aanwezige
archieven. De overbrenging van dubbelen van belangrijke stukken naar het
depot van het A.R.A. te Schaarsbergen vond ook in 1960 voortgang.
De afwerking van het beschrijvingsprogramma ondervond ook dit jaar ver
traging; 11 inventarissen enz. (v.j. 16) kwamen in gestencilde vorm gereed.
Aan het einde van het verslagjaar werd gewerkt aan enkele relatief zeer om
vangrijke onderdelen, o.a. het NSB-archief. Verder brengt het verslag mede
delingen over de stand der voorbereiding van het werk van dr. L. de Jong,
Geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog, evenals t.a.v. de
onderhanden zijnde bronnenpublikaties en monografieën. Medegewerkt werd
aan tentoonstellingen n.a.v. de Mei-herdenkingen, waaraan een bijlage is gewijd.
Over A. Eichmann werd een omvangrijk rapport vastgesteld.
Een curieus geval kreeg het Instituut voorgelegd door de provinciale griffie
van Overijsel. Tijdens de oorlog waren via deze instantie enkele bundels
Hanse-akten uitgeleend aan een Duits hoogleraar. Deze stukken waren thans
noch in het provinciaal archief, noch in de in aanmerking komende stedelijke
archieven terug te vinden. Door middel van een onderzoek in Duitsland slaagde
het Instituut er in zowel de uitlening geheel te reconstrueren als ook een zo
danige omschrijving van de stukken te geven dat zij gemakkelijk in het betref
fende stedelijke archief konden worden teruggevonden. U.
1) Zie Ned. Archievenblad 1960 p. 188, r.2 v.b., en n.l, waar voor 1947.000
worde gelezen: 1497.000.
167
BUITENLANDSE ARCHIVISTISCHE LITERATUUR
IV
Het Journal of the Society of Archivists II afl. 1 (april 1960) opent met een
beschouwing van R. Allen over „The Public Record and the Historian". Peter
Walne behandelt „The Records Commissions, 1800-1837". Beide „public
lectures", gehouden voor University College onder auspiciën der School of
Librarianship and Archives. „The Public Records in Saskatchewan" behan
delt John H. Archer, die begint met de opmerking: „public records, a much
abused term that meant different things at differents times," en dat verder be
langrijke bijzonderheden geeft over de ontwikkeling van het archiefwezen in de
ze provincie van Canada. Thomas G. Barnes geeft beschouwingen over ,The
local Record Office and the Historian's Apprenticeship". Van bijzonder belang
is een beschouwing over het archiefwezen in Finland van de hand van miss Ida
Darlington, waaraan wij een afzonderlijke behandeling hebben gewijd.1)
Onder het hoofd: Notes and News wordt een nieuwe rubriek geopend,
„intended to present a summary of news and developments, at home and
overseas, wich it is thought will be of general interest to the profession". Daarin
worden in het kort o.a. behandeld: hervonden archieven, „lamination"-gegevens,
bouw van een staatsarchief in Israël.
Afl. 2 (okt. 1960) brengt een artikel van Neville Williams: The Master of
the royal tents and his records [betreft een funktionaris, wiens taak tot de
14e eeuw teruggaat - toen the royal pavilioner genaamd - en wiens taak
afliep toen het hof permanent werd, en na de Glorious Revolution werd de
funktie niet meer vermeld en wat er te doen overbleef door anderen vervuld],
C. Geoffry Allen behandelt „Manuscript Collections in the British Library
of political and economic science", gesticht in 1896, en geeft een overzicht van
de voornaamste inhoud (o.a. de Mill-Taylor Archives, de Lansbury papers).
Een bijdrage tot Canadese archiefproblemen biedt het artikel van D. Shadd,
Some problems in providing reference service at a records centre. Een
„Select bibliography of archive administration" [vrnl. van Engelse geschriften
met als rubrieken: parchement, paper and ink; destructive agencies; buildings
and equipment; document repair and binding; photography and reproduction]
besluit met een mededeling over laminatie van archiefstukken de aflevering.
U.
Archivmitteilungen X, 1960, (D.D.R.) afl. 1 begint met een artikel van Botho
Brachmann: Zur Entwicklung des sozialistischen Archivwesens der D.D.R.
Daarin wordt de vraag behandeld wat eigenlijk het „socialistische" archief
wezen onderscheidt van dat van een „burgerlijk-kapitalistische" staat. Het ant
woord luidt, dat in een „socialistische" staat de archieven een functie moeten
vervullen ook in politiek, ideologie en economie. Het spreekt van zelf, dat in
een dergelijke staat de bedrijfsarchieven sterker verbonden zijn met de over
heidsarchieven, zodat het gehele archiefwezen een grotere eenheid kan ver
tonen. Helmut Lötzke maakt in zijn Bericht über die von der UdSSR an die
DDR seit 1957 übergegebenen Archivbestande ook melding van archieven uit
de Westzone (Hamburg, Bremen, Lübeck). Dan volgt: Ordnungsarbeiten am
Bestand des sachsischen Ministeriums für Volksbildung, door Gerhard Schmidt.
1) Zie Ned. Archievenblad 1960 p. 132.