160
Nieuwe regeling van het archiefwezen.
Archiefwet 1962).
GEWIJZIGD ONTWERP VAN WET 5992
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-
Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de gewijzigde omstandigheden op het
gebied van het archiefwezen het wenselijk maken de Archiefwet 1918, Stb. 378, door
een nieuwe regeling te vervangen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-
Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen
Artikel 1. 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt
verstaan onder
a. Onze minister: Onze minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen;
b. archiefbescheiden:
1°. bescheiden door de overheidsorganen ontvangen of opgemaakt en naar hun aard
bestemd daaronder te berusten;
2°. bescheiden met overeenkomstige bestemming, ontvangen of opgemaakt door in
stellingen of personen, wier rechten of functies op enig overheidsorgaan zijn overgegaan;
3°. bescheiden, welke ingevolge overeenkomsten met of beschikkingen van instellingen
of personen dan wel uit anderen hoofde in de archiefbewaarplaatsen zijn opgenomen om
daar te berusten;
4°. fotografische reprodukties, welke bij of krachtens de wet in de plaats zijn gesteld
van de onder 1°, 2° of 3° bedoelde archiefbescheiden of welke op grond van het bepaalde
in artikel 4 zijn vervaardigd;
c. archiefbewaarplaatsen: de in de artikelen 12, 14, 24, 30 en 32 bedoelde archief
bewaarplaatsen.
2. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde worden onder
overheidsorganen mede begrepen:
a. hun functionarissen, de overheidsdiensten, -bedrijven en -instellingen en hun
functionarissen;
b. overheidsorganen, welke voor of na de totstandkoming van deze wet zijn of zullen
worden opgeheven.
Artikel 2, 1. De overheidsorganen zijn verplicht de onder hen berustende archief
bescheiden in goede en geordende staat te bewaren.
2. Omtrent de bevoegdheid tot vernietiging, vervreemding en inbewaringgeving van
archiefbescheiden stellen Wij regelen vast bij algemene maatregel van bestuur.
Artikel 3. Indien archiefbescheiden ten onrechte berusten onder een ander overheids
orgaan dan dat waaronder zij behoren te berusten, dragen de betrokken overheidsorganen
zorg, dat die bescheiden te bestemder plaatse geraken.
Artikel 4. 1. Ieder die archiefbescheiden onder zich heeft, is verplicht deze binnen
vier weken, nadat hij een daartoe strekkende kennisgeving bij aangetekend schrijven
heeft ontvangen, aan het overheidsorgaan, waaronder zij volgens de bepalingen van deze
wet zouden behoren te berusten, voor rekening en risico van dit overheidsorgaan af te
staan, ten einde het in de gelegenheid te stellen hiervan een fotografische reproduktie
te vervaardigen. Het overheidsorgaan geeft de archiefbescheiden binnen een maand na
ontvangst terug aan degene, die deze heeft afgestaan.
2. De in het vorige lid, eerste volzin, bedoelde verplichting laat onverlet de rechten,
welke de overheid uit anderen hoofde op de archiefbescheiden kan doen gelden.
Artikel 5. Archiefbescheiden, welke ouder zijn dan vijftig jaar, worden binnen een
161
tijdvak van tien jaar naar de bij of krachtens deze wet voor de bewaring daarvan aan
wezen archiefbewaarplaatsen overgebracht.
2. Omtrent de overbrenging en de bevoegdheid deze eerder te doen plaatsvinden of
in bijzondere gevallen, alsmede voor zover enig wettelijk voorschrift daartoe aanleiding
geeft, deze te doen opschorten, stellen Wij bij algemene maatregel van bestuur regelen
vast.
Artikel 6. Omtrent de bouw, verbouwing, inrichting en verandering van inrichting
van de archiefbewaarplaatsen en de ingebruikneming van gebouwen of gedeelten van
gebouwen als archiefbewaarplaats kunnen Wij bij algemene maatregel van bestuur re
gelen vaststellen.
Artikel 7. 1. De archiefbescheiden, welke in de archiefbewaarplaatsen berusten, zijn
openbaar, behoudens de beperkingen, die bij hun overbrenging of in de in artikel 1,
eerste lid, bedoelde overeenkomsten en beschikkingen zijn gesteld. Omtrent de wijze
waarop bovendien de openbaarheid kan worden beperkt, wanneer het algemeen belang
dit dringend vereist, stellen Wij bij algemene maatregel van bestuur regelen vast.
2. Ieder is, behoudens de beperkingen, welke ten aanzien van de openbaarheid zijn
gesteld, bevoegd de in het vorige lid bedoelde archiefbescheiden kosteloos te raadplegen
en daarvan of daaruit afbeeldingen, afschriften of uittreksels te maken of op zijn kosten
te doen maken. Omtrent de wijze waarop en de gevallen waarin deze bevoegdheid kan
worden beperkt, stellen Wij bij algemene maatregel van bestuur regelen vast.
3. Omtrent de uitlening van archiefbescheiden, welke in de archiefbewaarplaatsen
berusten, stellen Wij bij algemene maatregel van bestuur regelen vast.
Artikel 8. 1. De beheerders van de archiefbewaarplaatsen zijn bevoegd tot het op
maken en afgeven van afschriften van of met de overgenomen gedeelten gelijkluidende
uittreksels uit de aldaar berustende archiefbescheiden.
2. Wanneer een beheerder is een in de artikelen 25 of 31 bedoelde secretaris of een
in artikel 31 bedoeld bestuurslid, moeten door hem opgemaakte afschriften van of uit
treksels uit archiefbescheiden, dagtekenende van vóór 1700, om als afschrift of uittreksel,
bedoeld in het vorige lid, te kunnen gelden, voor „gezien" worden getekend door de
rijksarchivaris in de hoofdplaats van de provincie of een hem vervangend hoger of
middelbaar archiefambtenaar in de zin van artikel 9. Dit voorschrift geldt niet indien
de beheerder zelf voldoet aan de krachtens artikel 9 gestelde eisen, mits hiervan op het
afschrift of uittreksel door de beheerder uitdrukkelijk melding wordt gemaakt.
Artikel 9. Omtrent de opleiding tot en het verkrijgen van de hoedanigheid van hoger
en middelbaar archief ambtenaar bij de archiefbewaarplaatsen stellen Wij bij algemene
maatregel van bestuur regelen vast.
Artikel 10. 1. Er is een Archiefraad, welke tot taak heeft Onze minister desge
vraagd of uit eigen beweging van voorlichting te dienen in zaken, welke op het archief
wezen betrekking hebben. Hij verricht voorts de werkzaamheden hem door Ons of door
Onze minister opgedragen.
2. Wij benoemen en ontslaan de leden van de Archiefraad. De benoeming geschiedt
voor een door Ons te bepalen tijdvak; het lidmaatschap eindigt bij het bereiken van de
zeventigjarige leeftijd. De algemene rijksarchivaris is ambtshalve lid van deze raad. Wij
wijzen een van de leden tot voorzitter aan.
3. Wij benoemen en ontslaan een secretaris, die lid van de Archiefraad kan zijn.
4. Wij regelen bij algemene maatregel van bestuur de werkwijze van de Archiefraad.
Onze minister geeft voorschriften omtrent hetgeen verder regeling behoeft.
HOOFDSTUK II
Archiefbescheiden van het rijk
Artikel 11. Er is onder de bevelen van Onze minister een rijksarchiefdienst, aan het
hoofd waarvan staat een hoger archiefambtenaar in de zin van artikel 9. Deze draagt
de titel van algemene rijksarchivaris.
Artikel 12. 1. Te 's-Gravenhage is gevestigd de algemene rijksarchiefbewaarplaats.