156
TEN BROECKE HOEKSTRA
BAETEN
N. VAN DER VEEN
situatie geschapen. Zulke situaties hebben zich in het verleden voorgedaan en zullen
zich stellig opnieuw voordoen, indien men niet een weg uit de staatsrechtelijke impasse
vindt.
Weer andere leden konden niet inzien, dat men bij deze gelegenheid zij het langs
de weg van een conventie de staatsrechtelijke verhouding tussen de beide Kamers zou
moeten trachten te veranderen. Deze verhouding is h.i. allerminst problematisch: het staat
zonder meer vast, dat in ons stelsel de Eerste Kamer het laatste woord heeft. Deze
machtige positie is echter terecht, om het juiste evenwicht te bewaren, zeer verzwakt
door aan de Eerste Kamer het recht van amendement, dat de Tweede Kamer bezit, te
onthouden. In deze staatsrechtelijke situatie konden de hierbedoelde leden zich zeer 'wel
vinden. Maar indien, zoals in het onderhavige geval, de Regering aan de Eerste Kamer
praktisch rechten verleent, die met het amendementsrecht van de andere Kamer over
eenkomen, wordt het bestaande evenwicht tussen de beide takken van de volksvertegen
woordiging verstoord ten gunste van de senaat, en daartegen hadden deze leden ernstig
bezwaar.
Een deel van de commissie kon al de aangevoerde bezwaren niet onderschrijven. Naar
hun mening heeft de Regering door de indiening van het nieuwe wetsontwerp de goede
weg bewandeld en zij konden zich daarmee dan ook zeer wel verenigen.
Zij achtte het juist, dat de Regering op deze wijze in de dringende behoefte aan een
deugdelijke regeling van het archiefwezen tracht te voorzien en waren gaarne bereid
daaraan ook thans hun medewerking te geven. Zij wilden daarbij echter duidelijkheids
halve ook hunnerzijds als hun gevoelen uitspreken, dat de Staatssecretaris de door de
Eerste Kamer bestreden artikelen 4 en 39 van wetsontwerp 4549 uitstekend heeft ver
dedigd. Zij betreurden het dus, dat de Regering deze artikelen in het onderhavige wets
ontwerp heeft moeten weglaten vanwege het duidelijk uitgesproken oordeel van een
meerderheid van de Eerste Kamer. Gesteld echter voor de keuze tussen het onderhavige
wetsontwerp of geen wetsontwerp of wederom uitstel, aarzelden zij niet zich achter
het standpunt der regering te stellen. Zij achtten het juist, dat de Regering de bestaande
toestand op het gebied van het archiefwezen geen dag langer wil laten voortduren dan
nodig is en blijkbaar om die reden zo snel mogelijk na de verwerping van wetsontwerp
4549 door de Eerste Kamer het onderhavige ontwerp heeft ingediend.
Deze leden achtten het eveneens juist, dat de Regering, door weglating van de door
de Eerste Kamer bestreden artikelen 4 en 39 van wetsontwerp 4549, eigenlijk voor de
bezwaren van de Eerste Kamer is gezwicht. De Eerste Kamer heeft als deel van de
Staten-Generaal volledig de bevoegdheid om wetsontwerpen, die de Tweede Kamer
heeft aanvaard, te verwerpen om algemene of bijzondere redenen. Nu die bijzondere
redenen uit de beraadslagingen van de Eerste Kamer duidelijk zijn gebleken, handelt de
Regering, die de voorgestelde regeling van het archiefwezen nodig acht, verstandig door
met die wensen rekening te houden.
Inmiddels hoopten deze leden, dat het beraad en het nader overleg om toch op de
icün andere wijze de strekking van de ingetrokken artikelen 4 en 39 van wetsontwerp
7, feverwezenlijken, tot een goed resultaat zullen leiden of wellicht reeds hebben
geleid. Zij waren echter bereid om voorlopig ook zonder die artikelen het onderhavige
wetsontwerp te aanvaarden.
Het bezwaar, dat de Regering door de indiening van het onderhavige voorstel aan
e Eerste Kamer een „verkapt recht van amendement" zou hebben toegekend, achtten de
hier aan het woord zijnde leden ongegrond. Vooreerst heeft de Tweede Kamer ten volle
haar recht van amendement behouden en zij kan dus zoals ook door anderen is
opgemerkt door amendement de artikelen 4 en 39 van wetsontwerp 4549 weer in het
onderhavige wetsontwerp trachten te brengen. Vervolgens zou de Regering politiek
"lï'f.j j gehandeld door een nieuw wetsontwerp in te dienen, hetwelk woordelijk
gelijkluidend zou zijn aan het verworpen wetsontwerp. Dit zou immers met een aan
zekerheid grenzende waarschijnlijkheid opnieuw tot een verwerping door de Eerste Kamer
ebben geleid, als gevolg waarvan een goede regeling van het archiefwezen wederom
voor enige jaren zou worden uitgesteld.
Deze leden wilden in hun beschouwingen niet betrekken de vraag of, mede naar aan-
leiding van de gang van zaken met betrekking tot webontwerp 4549, de staatsrechtelijke
verhouding tussen de Tweede en Eerste Kamer of wel, in het algemeen, de staatsrechte
lijke positie van de Eerste Kamer herziening of verbetering behoeft voor een behoorlijke
werking van ons parlementair democratisch staatsbestel. Zij stelden zich op de grondslag
van het geldende staatsrecht, waarin de Eerste Kamer op een geheel verantwoorde en
157
alleszins geoorloofde wijze gebruik heeft gemaakt van een haar toekomende staatsrechte
lijke bevoegdheid, als gevolg waarvan de Regering op nuchtere en van werkelijkheidszin
getuigende wijze haar standpunt heeft bepaald, welk voorbeeld de hier aan het woord
zijnde leden wilden volgen.
Vastgesteld 7 juni 1961.
TILANUS
OUD
BURGER
KNOL1)
BRUINS SLOT
J. M. PETERS
WILLEMS
ENGELBERTINK
VAN RIJCKEVORSEL
VERMOOTEN
KLEIJWEGT
SCHURER
J) Plaatsvervangster van de heer Stokman, die buitenslands vertoeft.
MEMORIE VAN ANTWOORD.
De ondergetekende heeft er nota van genomen, dat de bijzondere commissie, belast
met de voorbereidende behandeling van het onderhavige wetsontwerp, zich heeft ont
houden van beschouwingen en opmerkingen over de materie van het wetsvoorstel, nu
de inhoud daarvan, afgezien van het weglaten van een tweetal artikelen, woordelijk ge
lijkluidend is aan wetsontwerp 4549.
Bij de besprekingen in de commissie is de vraag gerezen, of de door de ondergetekende
gevolgde methode er niet toe zal kunnen leiden, dat het recht van amendement, dat
alleen aan de Tweede Kamer toekomt, in feite voor dit geval ook door de Eerste Kamer
zal blijken te zijn uitgeoefend. De ondergetekende meent, aan de hand van de volgende
uiteenzetting, op deze vraag op afdoende wijze een ontkennend antwoord te kunnen
geven.
Na de verwerping van wetsontwerp 4549 door de Eerste Kamer was een nieuwe
situatie ontstaan. Er stonden de Regering vier wegen open, t.w.:
1. het onderwerp te laten rusten;
2. het wetsontwerp ongewijzigd wederom bij de Tweede Kamer in te dienen;
3. een gewijzigd wetsontwerp in te dienen;
4. een wetsontwerp in te dienen gelijkluidend aan wetsontwerp 4549, evenwel met
weglating van de artikelen 4 en 39.
Het behoorde tot de verantwoordelijkheid van de Regering uit deze mogelijkheden een
keuze te maken. Daar zij van oordeel was, dat niet in de verwerping van wetsontwerp
4549 door de Eerste Kamer kon worden berust door van verdere regeling af te zien,
heeft de Regering de vraag onder ogen moeten zien op welke wijze een wetsontwerp
kon worden opgesteld, dat voor haar en voor de beide Kamers van de Staten-Generaal
aanvaardbaar was. Het ligt immers in het algemeen voor de hand dat een wetsontwerp
na verwerping door de Eerste Kamer niet ongewijzigd opnieuw wordt ingediend. Theore
tisch was dit, gelijk een deel der commissie betoogt, inderdaad mogelijk geweest. De
mening van andere leden dat deze methode weinig elegant zou zijn geweest geeft de
ondergetekende aanleiding tot de opmerking, dat zij in ieder geval niet zou hebben
getuigd van realiteitszin en de belangen van het archiefwezen nodeloos op het spel zou
hebben gezet.
De verwerping door de Eerste Kamer kan dus invloed hebben op de uiteindelijke
inhoud van het wetsontwerp. Het is evenwel bepaaldelijk onjuist in dit geval van een
feitelijk gebruik van het amendementsrecht door de Eerste Kamer te spreken. Het is