152 bemachtigen. Inderdaad slaagden wij er in een tweede wagen, ook rijdende op houtgas, te charteren. Ook de chauffeur van deze wagen vertelden wij wat er van hem werd ver wacht en de man vond het juist een kolfje naar zijn hand. Wij regelden het vervoer zo dat de tweede auto ongeveer een uur na het vertrek van de eerste wagen op het Plein kwam en zo verder de hele dag door om en om. Toen de chauffeur van de tweede wagen met zijn eerste lading in Delft arri veerde bleek dat een der Duitsers die op het Plein rondhingen hem had gevraagd waar die andere chauffeur zo plotseling gebleven was. Hij vertelde hem dat zijn collega zich niet prettig voelde en hem gevraagd had deze rit over te nemen. Het was op het Plein blijkbaar niet opgevallen dat er twee auto's reden maar wel dat er twee verschillende bestuurders waren. In onderling overleg besloten wij de zaak als volgt op te lossen: de chauffeurs zouden onderweg tussen Den Haag en Delft als zij elkaar tegen kwamen, van wagen verwisselen. Zodoende zou steeds dezelfde chauffeur, zij het dan met een andere wagen, op het Plein verschijnen. Dit bleek inderdaad de oplossing. Het vervoer duurde zowat een maand en al de aanmerkingen van de Duitsers over het lange weg blijven met de auto wist de chauffeur steeds te pareren met opmerkingen als generator-pech, gebrek aan brandstof, ondervoeding van sjouwers enz. enz. Het was hem zelfs enige malen gelukt een brood los te krijgen, door te vertellen dat hij zware arbeid moest verrichten maar niet in aanmerking kwam voor een levensmiddelenkaart voor zware arbeid" Dat het verblijf in Delft geen luxegebouw was beschrijft de heer Bokstijn als volgt: ,,Op de eerste verdieping n.l., in een gang die pl.m. 30 meter lang was, lagen de archieven opgetast in een stapel van meer dan een meter hoog, onge veer twee meter breed en een vijftien meter lang. In de ons toegewezen ruimte, een viertal aan deze gang gelegen kamers van groot formaat, zonder deuren en met grote gaten in vloeren en plafonds, moesten eerst rekken opgesteld worden en een afsluiting gemaakt. De „deuren" werden ter plaatse gemaakt van aan wezige oude planken die, voorzien van een hangslot, de ruimten voor nieuws gierigen ontoegankelijk maakten. Tijdens de vier oorlogsdagen waren de ruiten in deze kamers grotendeels vernield en werden de ramen met planken dichtge spijkerd zodat het er een duistere bedoening was. Aangezien het gebouw nog niet was afgewerkt zaten er nog grote gaten in buiten- en tussenmuren. Ver wilderde duiven maakten daarvan een dankbaar gebruik en vonden 's nachts een onderkomen in kamers en gangen. Als dank voor de genoten gastvrijheid vonden wij dan ook op de grond en niet te vergeten ook op onze documenten steeds de door hen achtergelaten „fooitjes". Daaraan kwam echter een eind toen de Duitsers uit angst voor berichten overbrengende postduiven, alle duiven die rondvlogen, neerschoten." Ook de in 1942 uit Berlijn terugontvangen stukken werden naar Delft ge bracht en in een apart kamertje opgeslagen. Tot Dolle Dinsdag 1944 werkten de archiefambtenaren geregeld aan het uitzoeken en op orde brengen der dos siers. Door de spoorwegstaking, het ontbreken van electrische stroom voor de H.T.M. en het in beslagnemen van fietsen was het daarna niet meer mogelijk het werk in Delft voort te zetten. Bovendien deed de honger zich dermate gelden, dat alle extra inspanning onmogelijk werd. 153 Zo wachtte men op de Bevrijding. De 5e mei kwam secretaris-generaal A. M. Snouck Hurgronje terug op het Plein en de op 15 augustus aangestelde archivaris kon dank zij de zorgen van de vooroorlogse ambtenaren, het grootste gedeelte van het archief intact overnemen. Ook voor het archief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken was hiermede een bewogen periode af gesloten. L. J. Ruys

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1962 | | pagina 11