56 een waardige wandversiering vormt (zie afb. 2)20), en een kaart van Blanken burg en de Ruigeplaat (1612), getekend door Floris Jacobsz., van het gebied waar toen land werd aangewonnen, terwijl daar nu tengevolge van de uitvoering der Europoortplannen ingrijpende wijzigingen plaats vinden (zie afb. 3)27). Dat men ook nog in de 18de eeuw fraaie kaarten kon maken bewijst de zeer grote kaart van de heerlijkheid St-Adolphsland (nu de gemeenten Ooltgens- plaat en Den Bommel op Overflakkee)in 1780 gemaakt in opdracht van de ambachtsheer, Van Aerssen tot Sommelsdijk28) In de inventaris Hingman zijn verreweg de grootste rubrieken de kaarten van rivieren en de gewestelijke en polderkaarten. In deze rubrieken worden honderden kaarten beschreven van Zuid- en Noord-Holland, daarentegen betrekkelijk weinig kaarten van de landprovincies. Dit is begrijpelijk. Vooreerst vindt men de kaarten van Gelderland, Groningen enz. meest in de Rijksarchieven in die provincies. Een andere oorzaak van het overgrote aantal kaarten van Holland en Zeeland is, dat in geen plek op deze aardbol het terrein in de laatste vier eeuwen zo vaak en zo ingrijpend is veranderd'29)Al die veranderin gen gaven aanleiding tot het maken van kaarten. Zo is verklaarbaar dat, in vergelijking met andere landen, het aantal kaarten van Holland en Zeeland enorm groot is. Men vindt hier een der oorzaken, dat omstreeks 1600 Holland voor de gehele wereld het centrum van de kaartmakerij werd. Hier waren niet tientallen, maar honderden bekwame landmeters; en toen Amsterdam in diezelfde tijd het grote centrum van graveurs, uitgevers en boekverkopers werd, konden nergens beter dan in Amsterdam atlassen, wereldatlassen en zeeatlassen- gemaakt worden. Keren wij terug tot de kaarten van het Rijksarchief en wel tot de rivier- en polderkaarten van Holland. Ik noemde reeds de overstromingen en inpolderin gen als ontstaansgrond voor talloze kaarten30). De St-Elisabethsvloed van 1421, de grote overstromingen in Zeeland in 1530 en volgende jaren, de Aller heiligenvloed van 1570, waren oorzaak, dat grote gebieden door de golven verzwolgen werden. In Zeeland verdronken het land van Saaftingen en van Reimerswaal, en die gebieden bleven water; anders de tengevolge van de St-Eli sabethsvloed overstroomde landen, die in de volgende eeuwen, behoudens de Biesbosch, grotendeels weer ingepolderd werden. Dit proces ging met een oneindig aantal geschillen over visrechten, over rechten van nieuwe en oude rechthebbenden gepaard, geschillen, die met kaarten werden toegelicht. Vooral in de archieven van de Rekenkamer van Holland, die de domeinen van Holland beheerde, en van de Nassause Domeinen (de Oranjes waren heren van Breda, Klundert enz.) zijn honderden fraaie en interessante kaarten van die gebieden bewaard gebleven, die nu in het Rijksarchief berusten. 2G) Zie over deze kaart Bulletin Kon. Ned. Oudheidkundige Bond, jaargang 13 (1960), blz. 265. Over deze kaart verschijnt in het Rotterdams Jaarboekje een studie van de heer C. Hoek. 27Hingman, no. 2095. 28Hingman, no. 4163, E.W. no. 31. 2J) Zie de tekst van A, A. Beekman bij de Catalogi van kaarten van „Hollandss Noorderkwartier en van „Holland tusschen Maas en IJ tentoonstellingen gehouden in het Stedelijk Museum te Amsterdam resp. in 1917 en 1921. 30) S, J. Fockema Andreae* Schets van Zuid-Hollandse watersnoden in vroeger tijd. Zuid-Hollandse Studiën, uitgegeven door de Historische Vereniging voor Zuid-Holland, III (Voorburg 1953). 57 De kaartenschat van Noord-Holland, waarbij wij moeten denken aan de inpoldering van de Zijpe, Beemster, Schermer en Purmer enz., is bijzonder rijk; een deel van die kaarten is in 1918 in Amsterdam tentoongesteld. Hieraan hebben wij goede beschrijvingen van die kaarten door Wieder en Beekman te danken31). In Zuid-Holland was er nog een ander kaartenproducerend verschijnsel, n.l. het z.g. „moeren", of wel weggraven van het laagveen terwille van de turf, de brandstof bij uitnemendheid in de Hollandse steden32). Bekend is het rijmpje van Vondel; „Gelukkig is het land, daar 't kind zijn moer verbrandt", waar met het woord „moer" natuurlijk niet moeder, maar veen bedoeld wordt. Met dit moeren ging men, ondanks herhaalde verboden, zó ver, dat overal diepe plassen ontstonden en ternauwernood smalle repen land en kleine stukjes terrein rondom de dorpen behouden bleven. Het resultaat van dit „moeren" is nog te zien aan de Reeuwijkse plassen. De toestand werd op vele plaatsen gevaarlijk. Dorpen konden hun lasten niet meer opbrengen of verdwenen geheel. Dit gaf aanleiding, dat men, vooral in de 18de en in het begin van de 19de eeuw, die veenplassen ging inpolderen. Zo kan men op een kaart zien, hoe de dorpjes Bleiswijk en Bergschenhoek geheel in het water liggen, door smalle stroken land met de buitenwereld verbonden; op een andere kaart ziet men hoe die plassen enige tientallen jaren later zijn ingepolderd33). Latere inpolderingen zijn nog de Zuidplaspolder en de Prins Alexanderpolder bij Gouda en Rotterdam (zie afb. 8). Dan vraag ik nog de aandacht voor enige heel primitieve kaartjes van omstreeks het jaar 1500. Het kaartmaken is een kunst, die men heeft moeten leren. Dit leren is geschied omstreeks 1530-1540. Toen verscheen een boekje, geschreven door Gemma Frisius, waarin een primitieve wijze van driehoeks meting werd gedoceerd. Het komt er op neer, dat van een driehoek één zijde en beide aanliggende hoeken bekend zijn; dan kan ook het derde onbereikbare punt in kaart gebracht worden. Het voorbeeld was, dat er een rechte weg was tussen Antwerpen en Mechelen, waarvan de afstand bekend was. Daarna werden de torens van Antwerpen en Mechelen beklommen en vanuit beide torens de hoeken naar Leuven gemeten. Nu kon Leuven op de kaart worden gebracht, zonder dat men naar Leuven toereisde. Gemma Frisius beschreef in dit boekje de instrumenten, die hij voor die metingen nodig had34). Dit boekje heeft zijn uitwerking niet gemist. Tenminste een feit is, dat de kaarten van Jacob van Deventer en de landmeters na ongeveer 1530 bewijzen, dat zij gemaakt zijn met die primitieve driehoeksmetingen; terwijl de weinige kaarten van vóór 1530 demonstreren, dat men toen nog niet in staat was een kaart te maken, waarop het afgebeelde terrein natuurgetrouw werd weer gegeven. Als voorbeeld van die primitieve kaarten noem ik een op perkament ge tekende gekleurde kaart van de rivieren tussen Dordrecht en Utrecht (zie afb. 9)35). De kaartmaker heeft kennelijk op de rivieren gevaren en de 31Zie de catalogi genoemd in noot 29. Verder F. C. Wieder. Merkwaardigheden der oude cartographie van Noord-Holland. T.A.G. 35 (1918), blz. 479-523 en 678-706. 32Hierover uitvoerig W. J. Diepeveen. De vervening in Delfland en Schieland tot het einde der 16de eeuw. Leiden 1950. 33Hingman, nos. 2406 en 2406a. 34) J. Keuning in T.A.G. 31 (1914), blz. 21-22. 35) Hingman, no. 236, E.W. no. 4.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1961 | | pagina 5